ECLI:NL:RBAMS:2022:1080

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/1948
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar ziektewetuitkering ex-werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een werkgever, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een aanvraag voor een ziektewetuitkering voor een ex-werknemer. Het UWV had het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen gronden van bezwaar had ingediend. Eiseres stelde dat zij wel degelijk gronden had, maar deze waren enkel in de vorm van verwijzingen naar bijlagen zonder verdere toelichting. De rechtbank oordeelde dat de enkele verwijzing naar bijlagen niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor een bezwaarschrift, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in staat was om haar bezwaar voldoende te onderbouwen en dat het UWV terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Eiseres had ook de gelegenheid gekregen om het verzuim te herstellen, maar had hier geen gebruik van gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1948

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

( [gemachtigden eiseres] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam](ex-werknemer), te Amsterdam.

Procesverloop

Met een besluit van 16 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een ziektewetuitkering voor de ex-werknemer afgewezen.
Met een besluit van 19 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich via een onlineverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De ex-werknemer was, met bericht van verhindering, niet aanwezig.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres heeft op 6 oktober 2020 de ex-werknemer ziekgemeld bij verweerder. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een ziektewetuitkering voor de ex-werknemer afgewezen, omdat de ex-werknemer aan verweerder heeft aangegeven zich niet te hebben ziekgemeld. Eiseres heeft hiertegen op 4 december 2020 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft met een brief van 8 december 2020 aan eiseres laten weten dat het bezwaar te laat is ingediend en heeft eiseres gevraagd om de reden van het te laat indienen. Eiseres heeft met een brief van 31 december 2020 aangegeven dat het primaire besluit niet naar het juiste adres is verstuurd. Het bezwaar van eiseres is vervolgens door verweerder in behandeling genomen.
2. Verweerder heeft eiseres met een brief van 14 januari 2021 laten weten dat het bezwaarschrift geen gronden bevatte en heeft eiseres daarbij in de gelegenheid gesteld om de gronden van bezwaar uiterlijk 10 februari 2021 aan te leveren. Hierbij heeft verweerder uitgelegd dat indien eiseres de gronden van bezwaar niet of na deze datum instuurt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Deze brief is verstuurd naar het adres dat door eiseres als zijnde het juiste adres is doorgegeven aan verweerder. Op 18 januari 2021 heeft verweerder nogmaals een brief verstuurd naar hetzelfde adres waarin onder meer nogmaals werd gerefereerd aan de gronden van bezwaar. Eiseres heeft niet gereageerd.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres in het bezwaarschrift niet heeft aangegeven waarom zij het niet eens is met het primaire besluit.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres meent dat uit het bezwaarschrift wel voldoende blijkt waarom zij het niet eens was met het primaire besluit. Eiseres wijst hierbij op de print screen van de ziekmelding van de ex-werknemer op 11 augustus 2020 en een e-mail van de ex-werknemer waaruit blijkt dat de ex-werknemer kennelijk tegenstrijdig verklaart over de reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd, aldus eiseres. Hiermee vindt eiseres dat in voldoende mate is aangegeven wat de reden is van bezwaar, namelijk dat ex-werknemer zich wel had ziekgemeld. Eiseres voert verder aan dat de brief van 14 januari 2021 van verweerder niet is ontvangen.
De beoordeling door de rechtbank
5. In geschil is de vraag of verweerder terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet voldoen aan de wettelijke vereisten van een bezwaarschrift.
6. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaarschrift ondertekend en bevat het ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
7. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaarschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
8. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift de volgende tekst bevat:

“Eiseres (…)

1. Kan zich niet verenigen met de beslissing van het UWV d.d. Waarbij is bepaald

dat [naam] zich niet ziek heeft gemeld. Als bijlage 1 wordt overgelegd de
beslissing waarvan bezwaar.

2. Verzoekster verwijst in dit kader naar de sms communicatie (bijlage 2) en de email

communicatie (bijlage 3).

3. Verzoekster wenst te worden gehoord en dit bezwaarschrift mondeling toe te

lichten.
(…)”
9. Ter zitting is namens eiseres verklaard dat de verwijzing naar de bijlagen bij het bezwaarschrift de grond van bezwaar betreft. Uit de print screen blijkt volgens eiseres dat de ex-werknemer zich wel degelijk heeft ziekgemeld.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen gronden van bezwaar heeft ingediend bij verweerder. De enkele verwijzing naar de bijlagen zonder nadere toelichting daarbij, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Als dat wel zo zou zijn zou dat naar het oordeel van de rechtbank immers de onwenselijke situatie met zich brengen dat betrokkenen een bezwaarschrift kunnen indienen waarbij – zonder nadere toelichting – honderden bijlagen worden ingediend en een bestuursorgaan op basis daarvan dan maar moet gissen wat de gronden van het bezwaar zijn. Dit kan en mag niet de bedoeling zijn.
Bovendien geldt in dit geval nog eens dat eiseres de ziektewetuitkering heeft aangevraagd per 15 juli 2020 en de ziekmelding uit de bijlagen waar eiseres aan refereert ziet op 11 augustus 2020. Dit kan dus geen betrekking hebben op het primaire besluit. Het bezwaarschrift bevat dus geen gronden.
11. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verweerder eiseres de gelegenheid heeft gegeven het verzuim te herstellen alvorens het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft eiseres met de brieven van 14 januari 2021 en 18 januari 2021 de gelegenheid geboden om het verzuim in bezwaar te herstellen. Hoewel eiseres zich op het standpunt heeft gesteld dat zij in ieder geval de brief van 14 januari 2021 niet heeft ontvangen, stelt de rechtbank vast dat beide brieven naar het juiste adres zijn verstuurd, namelijk het adres dat door eiseres is doorgegeven aan verweerder. Verder blijkt uit de telefoonnotities van verweerder dat eiseres op 26 maart 2021 heeft bevestigd dat zij de brief van 18 januari 2021 heeft ontvangen. In deze brief wordt door verweerder tevens genoemd dat eiseres met de brief van 14 januari 2021 is verzocht haar bezwaar compleet te maken. Eiseres was daarmee dus op de hoogte van het feit dat zij nog gronden van bezwaar moest indienen en is dus in de gelegenheid gesteld haar verzuim te herstellen.
12. Ter zitting is namens eiseres nog aangevoerd dat er ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat verweerder ingevolge artikel 7:3 van de Awb heeft mogen afzien van een hoorzitting. Op grond van dit artikel kan verweerder afzien van het horen van een belanghebbende als het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Nu het bezwaar geen gronden bevatte en eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om dat verzuim te herstellen, mocht verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaren en dus afzien van het horen van eiseres.
Conclusie
13. Gelet op bovenstaande heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
14. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.