ECLI:NL:RBAMS:2022:1083

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
13/322322-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting na onvoldoende bewijs en tegenstrijdige verklaringen

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank Amsterdam op 10 maart 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 maart 2020, waarbij de aangeefster en de verdachte elkaar hadden ontmoet en XTC hadden gebruikt. Na het gebruik van drugs zijn beiden in slaap gevallen. De aangeefster heeft later verklaard dat zij zich niet kon herinneren of er seksuele handelingen hadden plaatsgevonden, maar heeft de verdachte beschuldigd van verkrachting. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 24 februari 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf eiste, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster op zichzelf staat en niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen of forensisch bewijs. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om aan te nemen dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De verklaringen van de verdachte en de aangeefster zijn tegenstrijdig, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steunbewijs bieden voor de beschuldiging van verkrachting. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in zaken van seksuele misdrijven, waar de verklaringen van de betrokken partijen cruciaal zijn voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat de tenlastelegging niet bewezen kon worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/322322-20
Datum uitspraak: 10 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Schimmel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich op of omstreeks 15 maart 2020 schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer] .
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangeefster [slachtoffer] en verdachte hebben op zaterdag 14 maart 2020 thuis bij aangeefster afgesproken. Beiden hebben op een gegeven moment XTC gebruikt en zijn later in slaap gevallen. Verdachte heeft op zondag 15 maart 2020 de woning van aangeefster verlaten.
Tussen aangeefster en verdachte heeft op zondag 15 maart ’s avonds een appwisseling plaatsgevonden. Hierin vraagt aangeefster verdachte of hij seks met haar heeft gehad toen ze sliep. Verdachte antwoordt hierop “
I think zo” en “
(…) ik weet het niet eens zeker ik zeg nog I think so. Als ik het zeker wist zou ik gewoon zeggen ja maar omdat ik dat echt niet weet”. Aangeefster stuurt vervolgens “
Je hebt me verkracht. Dat noem je verkrachting. En dan kan je reden wel zijn dat je wazig was maar dat maakt geen verschil of je fucking consent hebt gehad om sex met mij te hebben”.
Aangeefster heeft op 16 maart 2020 een informatief zedengesprek bij de politie gevoerd en bij haar zijn bemonsteringen afgenomen ten behoeve van een Forensisch Medisch Onderzoek. Deze bemonsteringen niet zijn onderzocht.
Op 28 juli 2020 heeft aangeefster aangifte gedaan van verkrachting.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Hiertoe heeft zij het volgende naar voren gebracht.
De verklaringen van aangeefster zijn betrouwbaar en worden ondersteund door de getuigenverklaringen van haar zus en de Whatsappberichten tussen aangeefster en verdachte. Aangeefster heeft het mes dat verdachte bij zich had ook beschreven.
Gelet op de appgesprekken heeft verdachte wel degelijk geweten dat hij seks heeft gehad met een vrouw die dat niet wilde en heeft hij ook geweten dat dit niet mocht. Het mes heeft op het nachtkastje gelegen toen verdachte aangeefster penetreerde en volgens aangeefster heeft zij zich slapend gehouden, omdat ze bang was. Er is daarom voldoende bewijs dat verdachte door een andere feitelijkheid (het onverhoedse binnendringen) en door bedreiging met geweld (het bezit van het mes) aangeefster heeft gepenetreerd. Daarom is sprake geweest van verkrachting.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
Het seksueel binnendringen noch de dwang of bedreiging kunnen worden bewezen.
Het relaas van aangeefster staat op zich en wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De getuigenverklaring van de zus is gebaseerd op wat zij van aangeefster heeft gehoord.
Van dwang die eruit bestaat dat verdachte onverhoeds bij aangeefster is binnengedrongen, is ook geen sprake geweest. Aangeefster zelf heeft immers verklaard dat een behoorlijke aanloop was naar het moment waarop ze zou zijn gepenetreerd. Aangeefster heeft ook niets gezegd toen dit gebeurde. Verdachte heeft niet kunnen weten dat aangeefster dit niet wilde. Verdachte heeft daarnaast nooit een mes bij zich gehad en – zo daarvan sprake is geweest – heeft volgens aangeefster haar daarmee niet bedreigd. Er is dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte die dag een mes bij zich heeft gehad en dit mes heeft gebruikt om aangeefster te dwingen tot seks.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor al is overwogen kan als vaststaand worden aangenomen dat verdachte in de nacht van zaterdag 14 op zondag 15 maart 2020 bij aangeefster heeft overnacht.
De lezingen over wat die zaterdag en zondag verder is gebeurd, lopen uiteen.
Volgens aangeefster hebben zij en verdachte na het gebruik van de XTC vrijwillig seks gehad en zijn zij daarna allebei in haar bed in slaap gevallen. Die zondag is zij omstreeks 13.00 uur liggend op haar linkerzij wakker geworden. Verdachte heeft op dat moment achter haar gelegen met zijn penis tussen haar benen tegen haar vagina aan. Op dat moment heeft een groot mes van verdachte op het nachtkastje gelegen. Aangeefster is bang geweest en heeft daarom gedaan alsof zij sliep. Deze tweede keer is de seks met verdachte onvrijwillig geweest.
Verdachte heeft zich in het geheel niet kunnen herinneren of hij seks heeft gehad met aangeefster. Ook de door aangeefster genoemde vrijwillige seks op 14 maart heeft hij zich niet kunnen herinneren. Verdachte heeft daarnaast ten stelligste ontkend dat hij een mes bij zich heeft gehad. Nadat hij een XTC pil heeft genomen, is hij onwel geworden.
Over de Whatsappgesprekken over of hij seks met aangeefster heeft gehad en waarin staat
“I think zo”, heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij heeft bedoeld te typen ‘I don’t think so’. Door de autocorrectie is dit automatisch gewijzigd in ‘I think zo’. Mede gelet op het grote aantal berichten dat verdachte vlak na elkaar van aangeefster ontving, heeft hij er niet aan gedacht om deze fout te herstellen.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de ten laste gelegde verkrachting kan worden bewezen.
De rechtbank wijst erop dat uit artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend op de verklaring van één getuige (in dit geval: van aangeefster) kan worden aangenomen. Er moet, met andere woorden, voldoende steunbewijs zijn.
Om tot een bewezenverklaring te komen van verkrachting zal in de eerste plaats vast moeten komen te staan dat verdachte aangeefster heeft gedwongen seksuele handelingen te ondergaan. Die dwang kan bestaan uit geweld of door een andere feitelijkheid, of door bedreiging met geweld of met een andere feitelijkheid.
Bedreiging (met geweld)
In het onderhavige geval ziet de verdenking op bedreiging met geweld doordat het mes op het nachtkastje zou hebben gelegen. Ook ziet de verdenking op dwang door een andere feitelijkheid, namelijk dat verdachte onverhoeds – onverwacht – seksuele handelingen zou hebben verricht waardoor aangeefster zich hiertegen niet heeft kunnen verzetten.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het bewijs ontoereikend om aan te nemen dat sprake is geweest van bedreiging met een mes. De verklaring van aangeefster dat verdachte een mes bij zich had en op het nachtkastje heeft gelegd, staat op zichzelf. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft ook ter terechtzitting stellig ontkend dat hij een mes bij zich droeg.
In het Whatsapp-gesprek tussen aangeefster en verdachte beschrijft aangeefster gedetailleerd wat die avond volgens haar zou zijn gebeurd, welke handelingen verdachte zou hebben verricht en dat zij vindt dat verdachte haar heeft verkracht. Het mes wordt in dit gesprek niet besproken.
Een andere feitelijkheid
Ook anderszins kan niet worden bewezen dat verdachte met geweld of een andere feitelijkheid, dan wel het dreigen daarmee, aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Volgens de verklaring van aangeefster is het volgende gebeurd. Zij is wakker geworden en heeft de penis van verdachte tegen haar vagina gevoeld. Zij is steeds weggedraaid bij verdachte, maar verdachte heeft meegedraaid. Dit heeft zeven tot tien minuten geduurd. Toen aangeefster zich vervolgens op haar rug heeft gedraaid, is verdachte boven haar gaan liggen, heeft hij haar benen uit elkaar gedaan en heeft hij haar diverse malen gepenetreerd, waarna hij is klaargekomen op haar buik. Hiervan heeft aangeefster toen niets gezegd.
Ook deze verklaring van aangeefster staat op zichzelf en is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van seksuele handelingen die zo onverwachts plaatsvonden, dat dit dwang in de zin van art. 242 van het Wetboek van Strafrecht oplevert.
Seksueel binnendringen
Evenmin is er ondersteunend bewijs voor het feit dat sprake is geweest van seksueel binnendringen. In deze zaak is een zogenaamde zedenkit afgenomen. Er is geen nader forensisch onderzoek gedaan naar sporen waaruit zou kunnen blijken dat sprake is geweest van seksueel binnendringen, zoals aangeefster heeft verklaard. Ook voor dit voor het bewijs van de ten laste gelegde verkrachting wezenlijk bestanddeel staat de verklaring van aangeefster op zichzelf.
De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.A. Segbedzi, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2022.