ECLI:NL:RBAMS:2022:1094

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
13/665095-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor oplichting van verzekeringsmaatschappijen door middel van een in scène gezette gewapende overval

Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die samen met een medeverdachte is veroordeeld voor oplichting van verschillende verzekeringsmaatschappijen. De man heeft zich schuldig gemaakt aan het in scène zetten van een gewapende overval op Diamond Point Holding B.V. en het indienen van een valse aangifte en schadeclaim bij de verzekeraars. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte in de periode van 4 oktober 2016 tot en met 16 januari 2017 op listige wijze hebben geprobeerd om zich te bevoordelen door de verzekeraars te misleiden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 90 dagen voorwaardelijke gevangenisstraf en 200 uur taakstraf. De rechtbank heeft het witwassen, waar de verdachte ook van beschuldigd werd, niet bewezen verklaard en hem daarvan vrijgesproken. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen grond meer was voor de vordering na de afwijzing van de ontnemingsvordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/665095-17 (Promis)
Datum uitspraak: 10 maart 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Neij en van wat de raadsman van verdachte, mr. M.H.H. Meulemeesters, naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat mr. J.P. Plasman als waarnemer voor de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. A. Knol, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de periode van 4 oktober 2016 tot en met 16 januari 2017 samen met anderen verzekeraars HDI-Gerling verzekeringen, Delta Loyd, Reaal en Allianz Benelux heeft opgelicht, door een gewapende overval op Diamond Point Holding B.V. en/of [naam B.V.] in scene te zetten, vervolgens een valse aangifte daarvan te doen bij de politie en ten slotte een valse schadeclaim in te dienen bij de verzekeraars (feit 1).
Daarnaast wordt hij verdacht van het samen met een ander witwassen van verschillende geldbedragen, van in totaal ongeveer € 167.000,- en van goederen die uit de kluis van Diamond Point zijn meegenomen met een inkoopwaarde van ongeveer 4,1 miljoen euro en de opbrengst die uit die goederen afkomstig is (feit 2).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van feit 1.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De uit de kluis meegenomen goederen zijn niet afkomstig uit enig misdrijf. De goederen zijn meegenomen met toestemming van medeverdachte [medeverdachte] en zijn niet het product van enig daaraan voorafgegaan misdrijf. Het gronddelict is het oplichten van de verzekeraar. De goederen zijn niet het product van de verzekeringsfraude maar instrumenten waarmee deze gepleegd is. Het omzetten of overdragen van de opbrengst die verdachte uit de verkoop van een aantal van de uit de kluis meegenomen goederen heeft ontvangen kan als gevolg hiervan evenmin als witwassen worden aangemerkt. Subsidiair heef hij vrijspraak bepleit ten aanzien van het onderdeel “een inkoopwaarde van ongeveer 4,1 miljoen euro”.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 9 november 2016 krijgt de politie een melding dat er een gewapende overval heeft plaatsgevonden in het pand van Diamond Point in Amstelveen, het bedrijf van verdachte [medeverdachte] . Ter plaatse treffen zij [medeverdachte] in de kluis aan, met duct tape aan zijn broek. Zij zien dat er van alles overhoop gehaald is. Verdachte [medeverdachte] doet de volgende dag aangifte bij de politie van diefstal met geweld/afdreiging, wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging en (zware) mishandeling. Hij heeft verklaard dat hij onderweg naar huis gestopt was voor een man die op de weg stond. Deze man bleek een vuurwapen te hebben en dwong hem terug te rijden naar het bedrijf. Daar heeft deze man, samen met anderen die ook naar het bedrijf waren gekomen, onder bedreiging van het vuurwapen [medeverdachte] gedwongen goederen uit zijn kluis af te staan, zo heeft [medeverdachte] verklaard.
Uiteindelijk hebben beide verdachten verklaard dat zij, op initiatief van [medeverdachte] , een overval in scene hebben gezet om de verzekering op te lichten. [verdachte] heeft voor de uitvoering daarvan hulp van anderen ingeschakeld. [verdachte] en die derden hebben met toestemming van [medeverdachte] goederen uit de kluis van het bedrijf van [medeverdachte] meegenomen. De schade-expert heeft in een eerste onderzoek vastgesteld dat de waarde van die goederen ongeveer 4,1 miljoen euro betrof. [medeverdachte] heeft aangifte gedaan bij de politie en vervolgens is er een schadeclaim bij de verzekering ingediend. De verzekeraars hebben daarna diverse voorschotten tot een totaalbedrag van ongeveer 3,5 miljoen euro aan het bedrijf van [medeverdachte] uitgekeerd. Met dit geld is door het bedrijf nieuwe voorraad gekocht.
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het witwassen (feit 2) niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van witwassen moet - onder meer - komen vast te staan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ als bedoeld in artikel 420bis Sr. Hiervan is in beginsel pas sprake indien het genoemde voorwerp afkomstig is uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de in bedoeld artikel genoemde delictsgedragingen. Er dient sprake te zijn van een oorzakelijk verband tussen enerzijds de wederrechtelijke onttrekking van een voorwerp aan de heerschappij van de rechthebbende (het gronddelict) en anderzijds de verkrijging van dat goed door de witwasser.
De officier van justitie heeft in het requisitoir niet met zo veel woorden een gronddelict voor het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde bedragen en goederen aangewezen. Duidelijk is dat het gaat om geld en goederen die ‘buit gemaakt’ zijn tijdens de ‘overval, of om vermeende opbrengst delen van de buit die zouden zijn verkocht. Vast staat echter dat deze overval op initiatief van de medeverdachte in scene is gezet, en dus nep was, en dat de medeverdachte de goederen uit de kluis vrijwillig aan verdachte heeft afgestaan. Dit levert op zichzelf geen misdrijf op en in zoverre zijn de goederen dus ook niet wederrechtelijk aan de heerschappij van de rechthebbende (verdachte) onttrokken.
Evenmin kan worden geoordeeld dat het geld en de goederen uit de kluis afkomstig zijn van de verzekeringsfraude (feit 1), ook al staat vast dat de overval mede door verdachte en de ‘overvallers’ in scene is gezet om de verzekeraar te kunnen oplichten. In die zin moeten de goederen uit de kluis worden aangemerkt als voorwerpen ‘met behulp waarvan’ een misdrijf is begaan. Volgens vaste jurisprudentie zijn dergelijke voorwerpen niet reeds daardoor ‘afkomstig’ uit enig misdrijf.
De conclusie is dan ook dat het geld en de goederen uit de kluis, noch de vermeende opbrengst van de verkoop daarvan kunnen worden aangemerkt als zijnde afkomstig uit enig misdrijf. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het (medeplegen van) witwassen.
3.3.2.
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] de verzekeraars heeft opgelicht. Verdachte heeft dit ook bekend. Beide verdachten hebben verklaard dat het hun bedoeling was om de verzekering op te lichten. Zij wilden dat de verzekeraars geld zouden uitkeren waar het bedrijf geen recht op had. Zij hebben dat doel bereikt door een gewapende overval in scene te zetten, een valse aangifte te doen en een valse schadeclaim bij de verzekeraars in te dienen. De verzekeraars hebben in totaal ongeveer 3,5 miljoen euro uitbetaald aan het bedrijf van [medeverdachte] . De rechtbank kwalificeert deze handelingen van verdachten als listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels en door deze handelingen zijn de verzekeraars bewogen tot afgifte van het geld.
Er is daarbij tijdens de gezamenlijke uitvoering sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de beide verdachten. Verdachten hebben niet alle handelingen gezamenlijk uitgevoerd, maar zij hebben ieder een substantiële bijdrage geleverd aan het strafbare feit. De rechtbank zal dan ook medeplegen van oplichting bewezen verklaren.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 4 oktober 2016 tot en met 16 januari 2017 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, Concordia Keizer en verzekeringsmaatschappijen HDI-Gerling verzekeringen N.V., Delta Loyd schadeverzekeringen N.V., Reaal schadeverzekeringen N.V. en/of Allianze Benelux N.V. heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 3,5 miljoen euro, zo heeft verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid met zijn medeverdachte een gewapende overval op het bedrijf Diamond Point Holding BV en/of [naam B.V.] en op zijn medeverdachte [medeverdachte] in scene gezet en waarna vervolgens zijn medeverdachte [medeverdachte] van die in scene gezette overval aangifte heeft gedaan bij de politie Amsterdam/Amstelland en na deze in scene gezette overval een valse schadeclaim ingediend in de periode tussen 10 november 2016 tot en met 20 december 2016, waardoor Concordia Keizer en verzekeringsmaatschappijen HDI-Gerling verzekeringen N.V., Delta Loyd schadeverzekeringen N.V., Reaal schadeverzekeringen N.V. en/of Allianze Benelux N.V. werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straffen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met het feit dat het aandeel van verdachte in de oplichting kleiner is geweest dan dat van de medeverdachte, er alleen personen bij de overval betrokken waren die wisten dat het een nepoverval was en er dus geen onwetende burgers van de overval getuige zijn geweest, [medeverdachte] toestemming heeft gegeven de goederen mee te nemen en verdachte geen verzekeringsgelden heeft ontvangen. Daarnaast heeft hij gewezen op de proceshouding van verdachte en zijn vrijwel blanco strafblad. Hij heeft verzocht om een taakstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft verder opgemerkt dat de redelijke termijn fors is overschreden en verzocht om daar ook rekening mee te houden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan oplichting. Zij hebben de verzekeringsmaatschappij opgelicht en daarvoor een gewapende overval in scene gezet, een valse aangifte gedaan en een valse claim ingediend bij de verzekeringsmaatschappij. Het vertrouwen dat verzekeraars in een aangifte bij de politie en in een opgave door verzekerden mogen stellen is hierdoor ernstig geschaad.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 31 januari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte na de pleegdatum van dit feit veroordeeld is voor een ander strafbaar feit, zodat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank constateert dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. De redelijke termijn is op 9 mei 2017 aangevangen en de rechtbank komt op 10 maart 2022 tot een vonnis. Er is sprake van een overschrijding van bijna drie jaar. Het is niet duidelijk waarom de zaak zolang heeft stilgelegen. De rechtbank vindt dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Hoewel de ernst van het feit in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank daar, gelet op het voorgaande, van afzien. In plaats daarvan zal de rechtbank een taakstraf opleggen van 200 uur, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen met een proeftijd van 1 jaar. Deze voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur voor verdachte om niet nogmaals de fout in te gaan en om de ernst van het feit te benadrukken. Daarnaast wordt aan verdachte de maximale taakstraf opgelegd.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering
De benadeelde partij [naam B.V.] vordert € 512.500,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Namens de benadeelde partij treedt de bestuurder van Diamond Point Holding B.V. op, de heer [naam bestuurder] . Diamond Point Holding is de enig aandeelhouder van [naam B.V.] Ter zitting heeft de raadsman toegelicht dat de achtergrond van de vordering gelegen is in de ontnemingsvordering die is ingesteld tegen medeverdachte [medeverdachte] . Bij ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt een bedrag aan de Staat betaald in plaats van aan de benadeelde partij, terwijl die de schade heeft geleden. [medeverdachte] zal zich op het standpunt stellen dat er geen reden is om tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te komen, maar als er betaald moet worden dient dat te gebeuren aan de benadeelde partij.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat Duplex B.V. de enig aandeelhouder is van Diamond Point B.V. en, uit de informatie die nu beschikbaar is, het erop lijkt dat medeverdachte [medeverdachte] de enig aandeelhouder is van Duplex B.V. Dat zou betekenen dat verdachte indirect aan de medeverdachte betaalt.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij heeft de vordering, zo begrijpt de rechtbank, voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor zover de tegen verdachte ingestelde ontnemingsvordering wordt toegewezen. De rechtbank wijst gelijktijdig met dit vonnis in de strafzaak ook vonnis in de ontnemingszaak. Bij dat vonnis zal de vordering tot ontneming worden afgewezen. Bij die stand van zaken is er geen grond meer voor de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1: medeplegen van oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
90 dagen.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen.
Verklaart [naam B.V.] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2022.