ECLI:NL:RBAMS:2022:1100

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
13.150490.21, 13.020162.22, 13.157008.19 (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord/doodslag in drillrapgerelateerde zaak met wapenbezit door minderjarige

Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord en wapenbezit. De zaak was gerelateerd aan een steekincident dat plaatsvond op 4 januari 2021 in Almere, waarbij het slachtoffer door meerdere personen werd aangevallen. De officier van justitie betoogde dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk het slachtoffer met een kapmes hebben aangevallen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de steekpartij vast te stellen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord en de zware mishandeling, maar achtte wel bewezen dat hij op 7 juni 2021 in Amsterdam een machete en andere wapens voorhanden had, terwijl hij nog geen achttien jaar oud was. De rechtbank legde een werkstraf op van 120 uren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht van de William Schrikker Stichting en een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de zorg over de invloed van drillrapcultuur op jongeren en de noodzaak van begeleiding en toezicht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.150490.21 (zaak A), 13.020162.22 (zaak B) en 13.157008.19 (TUL)
(Promis)
Datum uitspraak: 9 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2022 achter gesloten deuren, welk onderzoek ter terechtzitting van 9 maart 2022 is gesloten.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.R.C. Shukrula, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSS), de heer [naam 3] , namens Jongeren Die het Kunnen (hierna: JDK) en door de moeder van verdachte (telefonisch) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd - zoals gewijzigd ter terechtzitting - dat
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de [adres plaats delict] , althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [sachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, naar voornoemde [sachtoffer] is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meerdere van zijn mededader(s) voornoemde [sachtoffer] een of meermalen met een (kap)mes in/tegen het (achter)hoofd en/of in/tegen de rug en/of in/tegen de hand(en) heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de [adres plaats delict] , althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [sachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere snede(s) en/of snijwond(en) in/aan de hand(en) en/of in/aan het (achter)hoofd en/of in/aan de rug en/of een klaplong heeft/hebben toegebracht door voornoemde [sachtoffer] een of meermalen met een (kap)mes in/tegen het (achter)hoofd en/of in/tegen de rug en/of in/tegen de hand(en) te slaan en/of te steken;
(artikel 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de [adres plaats delict] , althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [sachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [sachtoffer] is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meerdere van zijn mededader(s) voornoemde [sachtoffer] een of meermalen met een (kap)mes in/tegen het (achter)hoofd en/of in/tegen de rug en/of in/tegen de hand(en) heeft/hebben geslagen en/of
heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
(artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een machete en/of kapmes, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen;
(artikel 27 lid 1 Wet wapens en munitie)
3.
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete en/of kapmes, voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 5 Wet wapens en munitie)
Zaak B
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een of meerdere wapen(s) van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (keuken)mes en/of een (hak- en/of hand)bijl, voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 5 Wet wapens en munitie)

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak (ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde)

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat de primair ten laste gelegde poging moord op het slachtoffer [sachtoffer] wettig en overtuigend bewezen kan worden. Op basis van de afgeluisterde gesprekken, de locaties waar de telefoons van verdachten uitpeilen en de gegevens van verschillende OV-chipkaarten kan worden vastgesteld dat alle vier de verdachten op 4 januari 2021 in de directe omgeving van de plaats delict waren. Ook kan worden vastgesteld dat zij daar [sachtoffer] hebben aangevallen met een kapmes. Zo zijn er verschillende getuigen die hebben verklaard dat er vier personen achter het slachtoffer aanrenden. Er is daarnaast op YouTube een drillrapvideo aangetroffen van verdachte, waarin medeverdachte [medeverdachte 1] rapt over het steekincident van 4 januari 2021 en aangeeft dat hij het slachtoffer heeft ‘gepakt’. Wie er precies heeft gestoken is niet helemaal duidelijk geworden, maar dit is ook niet relevant voor de bewezenverklaring. Er is namelijk sprake van medeplegen, waarbij iedere verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd (op zijn minst door getalsmatig overwicht). Zij hebben van tevoren met elkaar afgesproken, er wordt gesproken over ‘ [tweede naam slachtoffer] ’ en over ‘opps’. Een getuige heeft gehoord dat er is gezegd ‘pak hem’. Het doel van de ontmoeting is dus duidelijk. [sachtoffer] is meermalen gestoken in zijn rug, achterhoofd en beide handen. Dit betekent volgens de officier van justitie dat er sprake is van vol opzet op de dood. De gedragingen van verdachten zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm een brute en welbewuste aanval geweest op [sachtoffer] , waarbij tenminste één machete is gebruikt en [sachtoffer] ook is geslagen. Die gedragingen moeten worden aangemerkt als te zijn gericht op het doden van [sachtoffer] . Dat past helaas binnen het conflict dat speelt tussen verschillende drillrapgroepen. Er is op social media sprake van een puntentelling, waarbij je meer punten krijgt naarmate het letsel dat je hebt toegebracht ernstiger is.
Nu verdachte en zijn mededaders het slachtoffer naar Almere hebben laten lokken en hem, bewapend met ten minste één mes, hebben aangevallen, is volgens de officier van justitie geen sprake van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De daders hebben de tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad. Derhalve kan ook de voorbedachte raad worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Tijdens de raadkamerzitting van 23 juni 2021 werd door het Openbaar Ministerie aangegeven dat de rollen van de vier verdachten nog zouden worden uitgekristalliseerd. Tot op heden is dit niet gebeurd. In zijn verklaringen noemt het slachtoffer de bijnamen van de jongens die hem hebben aangevallen. De bijnaam van verdachte, “ [bijnaam verdachte] ”, wordt niet genoemd. Verdachte is ook niet te zien op de YouTube video’s van drilrappers, welke in het dossier worden beschreven. Op grond van het dossier kan hooguit worden geconcludeerd dat verdachte op 4 januari 2021 in Almere is geweest. De telefoon van verdachte peilt echter op een andere locatie uit (Almere Buiten) dan waar het slachtoffer is neergestoken (Muziekwijk). Gezien het feit dat er alleen telefoongegevens van verdachte zijn waaruit blijkt dat hij in Almere is geweest, kan niet worden vastgesteld of hij daadwerkelijk een rol heeft gehad bij de ten laste gelegde feiten. Derhalve kan niet zonder meer worden verondersteld dat de vier verdachten, welke naar Almere zouden zijn afgereisd, ook allen betrokken zijn geweest bij het neersteken van het slachtoffer. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte aanwezig was bij de steekpartij dan wel daarbij op enigerlei wijze behulpzaam is geweest kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van medeplegen. Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat verdachte geen beschikkingsmacht heeft gehad over de machete, waarop alleen het DNA van medeverdachte [medeverdachte 2] is aangetroffen, aangezien verdachte niet op de plaats delict is geweest.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat het slachtoffer op 4 januari 2021 door een meisje, [naam meisje] , naar station Almere Muziekwijk is gelokt, dat er vier personen op hem af zijn gerend en dat hij daar vervolgens is neergestoken als wraakactie voor het neersteken van [slachtoffer 2] op 22 december 2020. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden door het slachtoffer genoemd als daders. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] zijn niet door hem genoemd, maar zijn, gelet op de inhoud van tapgesprekken, hun uitgepeilde telefoons en hun reisgegevens ruim anderhalf uur voor het steekincident en een kwartier na het incident wel samen geweest met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De vraag die vervolgens voorligt is of bewezen kan worden dat verdachte betrokken is geweest bij het steekincident en, indien dat het geval is, of en op welke manier het tenlastegelegde is bewezen.
De rol van verdachte
De rechtbank is, met de raadsman en op de door hem aangevoerde gronden, van oordeel dat het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde niet is bewezen. Dat verdachte mogelijk banden had met een groep personen die aan het neersteken van de aangever kan worden gelinkt en dat hij ruim anderhalf uur voor de steekpartij en een kwartier na de steekpartij met enkele personen uit die groep samen is geweest in Almere is onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte op de plaats delict aanwezig is geweest. Het dossier bevat dan ook onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Zelfs als zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte bij de steekpartij aanwezig is geweest, zou dat naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten hebben geleid. Uit geen van de bewijsmiddelen (verklaringen aangever, verklaringen getuigen, tapgesprekken, OVC-gesprekken) kan worden afgeleid dat verdachte een rol heeft gehad bij de geweldshandelingen die jegens het slachtoffer zijn verricht en/of dat hij (mede) de machete die op de plaats delict is aangetroffen heeft gedragen. Het enkele getalsmatig versterken van de groep ten tijde van de steekpartij is onvoldoende om tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te kunnen komen. De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten bij gebrek aan wettig bewijs niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. Waardering van het bewijs (ten aanzien van het in zaak A onder 3 en in zaak B ten laste gelegde)
5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde feiten, nu uit het dossier blijkt dat verdachte op 7 juni 2021 een machete, een keukenmes en een handbijl voorhanden heeft gehad.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. Tijdens de doorzoeking van 7 juni 2021 is in de slaapkamer van verdachte, onder zijn matras, een machete (met een totale lengte van ongeveer 40 centimeter), een keukenmes (met een totale lengte van ongeveer 32 centimeter) en een handbijl aangetroffen. Het is voor personen onder de 18 jaar (verdachte was destijds 16 jaar) strafbaar om deze goederen voorhanden te hebben.
5.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten acht geslagen op de bewijsmiddelen zoals uiteengezet in de bijlage.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
op 7 juni 2021 te Amsterdam, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete/kapmes, voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 7 juni 2021 te Amsterdam, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, meerdere wapens van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een keukenmes en een handbijl, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en vordering tenuitvoerlegging

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 101 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie te worden opgelegd voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de hulpverlening zijn geadviseerd (inclusief het contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten in zaak A) en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van de WSS. De officier van justitie heeft gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast dient aan verdachte een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen jeugddetentie te worden opgelegd. Tot slot vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf van 30 uur.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachteheeft bepleit de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet toe te wijzen omdat dit niet opportuun is. Op dit moment neemt verdachte deel aan diverse hulpverleningstrajecten en het is van belang dat hij niet wordt overvraagd. De raadsman denkt dat een eventueel contactverbod met de medeverdachten moeilijk te handhaven is, ook al is een dergelijk verbod wel gewenst. Het is voor het voorkomen van recidive van belang dat verdachte zelf afstand leert te nemen van jongeren die hem slecht beïnvloeden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een machete, een keukenmes en een handbijl, die tijdens de doorzoeking van zijn slaapkamer onder zijn matras zijn aangetroffen. De rechtbank vindt dit zorgelijk. Bijna dagelijks verschijnen er berichten in de media over het bezit van machetes en messen onder minderjarigen, waarbij deze steeds vaker worden gebruikt. Deze ontwikkeling vormt een groot maatschappelijk probleem en zorgt voor veel onrust.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd en voorts met de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten als de onderhavige worden opgelegd. Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een mes is een taakstraf vanaf 30 uur dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie, welk oriëntatiepunt de rechtbank Amsterdam in 2020 heeft verhoogd naar een taakstraf vanaf 60 uur dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 25 januari 2022 waaruit blijkt dat verdachte op 4 juni 2020 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 17 dagen, met aftrek van voorarrest, omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van de Wet wapens en munitie en aan een diefstal door middel van een valse sleutel, in vereniging gepleegd. Daarnaast is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren. Voorts is hij op 10 december 2018 door de kinderrechter in Amsterdam veroordeeld tot een voorwaardelijke en onvoorwaardelijke werkstraf voor wapenbezit en heling.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het psychologisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door E.E. ter Borg, Orthopedagoog-Generalist NVO, op 4 september 2021;
  • het meest recente rapport van de Raad van 31 januari 2022.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een ‘andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis’ en zwakbegaafdheid. Verdachte heeft een duidelijk toekomstperspectief en staat open voor behandeling en begeleiding. Hij heeft een positieve adequate dagbesteding, namelijk in de vorm van schoolgang en staat er voor open om weer een bijbaan op te pakken. Tevens ontvangt verdachte een intensieve vorm van begeleiding vanuit stichting JDK. Zijn vrijetijdbesteding blijft een punt van zorg en daarmee een grote risicofactor, met name het gebrek aan toezicht hierop omdat hij in een omgeving opgroeit met grote problemen die verband hebben met een hoge mate van criminaliteit, armoede, en/of geweld. Ter bevordering van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte wordt geadviseerd om het toezicht van de jeugdreclassering en de begeleiding vanuit stichting JDK te hercontinueren. Verdachte is vanwege zijn cognitieve en sociaal-emotionele functioneren afhankelijk van externe bemoeienis. Tevens wordt behandeling bij De Waag wenselijk geacht, gericht op het vergroten van de weerbaarheid, het verminderen van gedragsproblemen en impulsiviteit. Voorts dient zijn verstandelijke functioneren een aandachtspunt binnen deze behandeling te zijn.
Ter zitting heeft
de Raadzijn advies toegelicht. De Raad heeft veel zorgen over de vriendenkring van verdachte. Hij gaat om met jongeren die regelmatig in beeld komen bij de politie. Op dit moment zijn diverse hulpverleningstrajecten gestart en doet verdachte zijn best om de huidige schorsingsvoorwaarden na te komen. Het is van belang dat de WSS en JDK de komende periode betrokken blijven bij verdachte, zodat zij tijdig kunnen ingrijpen. Verdachte is kwetsbaar en erg beïnvloedbaar voor antisociale jongeren. Hij vindt het lastig om zijn grenzen aan te geven en moeilijke situaties te herkennen. Er is behoefte aan (meer) inzicht in de vrienden van verdachte, zodat hij begeleid kan worden bij het maken van goede keuzes en leert nadenken over de gevolgen van zijn handelen. De Raad heeft een deels voorwaardelijke jeugddetentie geadviseerd, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden dat verdachte naar school (eventueel stage) zal gaan volgens rooster en zich zal houden aan de regels en afspraken van school (en stage), zich zal inspannen een zinvolle dagbesteding in de vorm van een (bij)baan en/of sport te hebben en te behouden, zal meewerken aan alle hulpverlening die door de WSS noodzakelijk wordt geacht (hetgeen momenteel JDK en De Waag betreft) en zich zal houden aan een contactverbod met de medeverdachten in zaak A, totdat hij kan starten met de behandeling bij De Waag (waar gewerkt zal worden aan het vergroten van zijn weerbaarheid). De Raad heeft geadviseerd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Tot slot dient de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te worden toegewezen, zodat verdachte de consequenties van zijn gedrag kan ervaren.
De WSSheeft toegelicht dat zij door een veroordeling in een andere strafzaak al een ruime tijd betrokken zijn bij verdachte. Het ging heel goed met hem. De hulpverlening wilde zelfs het reclasseringstoezicht eerder beëindigen, maar toen kwam verdachte plotseling weer in beeld bij de politie. Verdachte is een rustige jongen. Hij is beleefd en respectvol in de communicatie met zijn begeleiders. Verdachte heeft geen behoefte aan een behandeling bij De Waag, maar desondanks komt hij wel al zijn afspraken na. Tot op heden heeft verdachte moeite om naar school te gaan volgens zijn rooster. Hij heeft begeleiding nodig om schoolverzuim te voorkomen. Ten aanzien van het contactverbod met de medeverdachten heeft de WSS aangegeven dat de jongens elkaar op verschillende manieren weten te vinden. Het is daarom belangrijk dat zij onder begeleiding van een hulpverleningsinstantie stapsgewijs weer contact met elkaar mogen/kunnen hebben.
JDKis erg tevreden met de houding van verdachte. Hij vindt het moeilijk om in gesprek te gaan over zijn gevoelens, maar inmiddels stelt hij zich steeds vaker open en kwetsbaar op. Op dit moment gaat verdachte naar school en stage en hij is op zoek naar een bijbaan. Hij heeft betrokken leraren en een stagebegeleider, die veel rekening houden met zijn persoonlijke omstandigheden. Het is van belang dat de huidige hulp wordt voortgezet, zodat verdachte gestimuleerd kan worden om de positieve stappen vast te houden.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden – en het feit dat de rechtbank twee feiten (in zaak A), waaronder het meest heftige feit (de steekpartij) niet bewezen acht, terwijl de officier van justitie bij haar strafeis wel van een bewezenverklaring daarvan is uitgegaan - er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting fors in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte heeft in het kader van de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten een lange periode, te weten 101 dagen, in voorlopige hechtenis verbleven. Gelet op de oriëntatiepunten jeugd is voor het voorhanden hebben van de messen (de in zaak A onder 3 en de in zaak B ten laste gelegde feiten) een werkstraf geïndiceerd. De rechtbank zal aan verdachte met inachtneming van de oriëntatiepunten een werkstraf van 120 uren opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit betekent dus dat verdachte per saldo geen taakstraf meer hoeft uit te voeren. De rechtbank benadrukt daarnaast dat, hoewel verdachte wordt vrijgesproken van de tenlastegelegde steekpartij, verdachte een compliment verdient dat hij zowel individueel als samen met zijn medeverdachten in die zaak heeft meegewerkt aan de geslaagde mediation met het slachtoffer. Door dit te doen geeft verdachte aan dat hij geen strijd wil met het slachtoffer en dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen op straat. Hopelijk wordt dit voorbeeld overgenomen door andere jongeren en voorkomt dit verdere geweldsincidenten tussen (groepen) jongeren.
9.4.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 25 januari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-157008-19 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 juni 2020 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gelet op de huidige hulpverleningstrajecten, waar verdachte gemotiveerd aan deelneemt, en de bovengenoemde deelname aan de mediation ziet de rechtbank aanleiding om in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te bevelen de proeftijd te verlengen. Uit de rapporten van de deskundigen komen diverse risicofactoren naar voren die bijdragen aan de kans op herhaling van delinquent gedrag bij verdachte. Er is sprake van zwakbegaafdheid, lage weerbaarheid en zwakke identiteitsontwikkeling. In moeilijke situaties kan verdachte verbaal en fysiek agressief reageren, zelfbepalend en impulsief zijn. Zo zijn er ook signalen van betrokkenheid dan wel affiniteit met drillrapgroepen, iets wat verdachte zelf ontkent. Ter zitting heeft de hulpverlening toegelicht dat verdachte geen vrijetijdsbesteding heeft, dat er weinig zicht is op zijn vriendenkring en dat hij moeite heeft om volgens het rooster naar school te gaan. De rechtbank vindt het zinvol - rekening houdend met de zorgen en de adviezen van de deskundigen - om de voorwaardelijke werkstraf als stok achter de deur in stand te laten. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals opgelegd in het vonnis van 4 juni 2020, wijzigen in de zin dat verdachte: naar school (en eventuele stage) zal gaan volgens rooster en zich zal houden aan de regels en afspraken van school (en stage), zich zal inspannen een zinvolle dagbesteding in de vorm van een (bij)baan en/of sport te hebben en te behouden, zal meewerken aan alle hulpverlening die door de WSS noodzakelijk wordt geacht (op dit moment: JDK en De Waag) en de komende zes maanden op geen enkele wijze contact opneemt met het slachtoffer en de medeverdachten in zaak A. Gelet op de langdurige zorgen over de drillrapwereld en het feit dat het mediationtraject met het slachtoffer nog maar recent is afgerond, vindt de rechtbank een overgangsperiode voor verdachte en zijn medeverdachten in die zaak, ook al wordt hij van feit 1 en feit 2 in die zaak A vrijgesproken, noodzakelijk, in de zin dat de verdachte de komende periode alleen contact met de andere verdachten mag hebben onder begeleiding van een hulpverleningsinstantie, zoals bijvoorbeeld JDK.
9.5.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Mes, omschrijving: G6064624, Zilverkleurig
  • 1 STK Mes, omschrijving: G6064628, Zwart, Merk: Force Recon
  • 1 STK Bijl, omschrijving: G6064627, Goudkleurig, Merk: Talen Tools
  • 1 STK Breekijzer, omschrijving G6064627, Zwart, merk: koevoet, 80 cm
De officier van justitieheeft gevorderd dat de in beslag genomen goederen worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman van verdachteheeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
De rechtbankoverweegt als volgt. Nu de voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, zal de rechtbank bevelen dat deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 57, 77a, 77g, 77m, 77n en 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 3 en in zaak B bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen, onder aftrek van de dagen, omgerekend in uren, die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Verklaartonttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Mes, omschrijving: G6064624, Zilverkleurig
  • 1 STK Mes, omschrijving: G6064628, Zwart, Merk: Force Recon
  • 1 STK Bijl, omschrijving: G6064627, Goudkleurig, Merk: Talen Tools
  • 1 STK Breekijzer, omschrijving G6064627, Zwart, merk: koevoet, 80 cm
Verlengtde bij vonnis van 4 juni 2020 in de zaak met parketnummer 13.157008.19 bepaalde proeftijd met 1 (één) jaar en
wijzigtde bijzondere voorwaarden in de zin dat veroordeelde:
- naar school en/of stage zal gaan volgens rooster en zich zal houden aan de regels en afspraken van school en/of stage;
  • zich zal inspannen een zinvolle dagbesteding in de vorm van een (bij)baan en/of sport te hebben en te behouden;
  • meewerkt aan alle hulpverlening die door de WSS noodzakelijk wordt geacht (waaronder de begeleiding door Jongeren Die het Kunnen en de behandeling bij De Waag);
- de komende zes maanden op geen enkele wijze contact opneemt met het slachtoffer [sachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ) en diens familie en met de medeverdachten [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedag medeverdachte 2] 2003 te [geboorteplaats medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (geboren op [geboortedag medeverdacht 3] 2004 te [geboorteplaats medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag medeverdachte 1] 2004 te [geboorteplaats medeverdachte 1] ), behalve onder toezicht/begeleiding van een hulpverleningsinstantie.
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.S. Dogan en M.J.M. Marseille, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 maart 2022.