Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court of Law in Częstochowa, Polen. De zaak betreft twee vonnissen van de Districtsrechtbank te Częstochowa, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden (vonnis 1) en 1 jaar (vonnis 2). De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voor het eerste vonnis geweigerd moet worden op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, van de Overleveringswet (OLW), omdat de tenuitvoerleggingstermijn van het vonnis is verstreken. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet verantwoordelijk is voor het verstrijken van deze termijn, aangezien hij vanaf de eerste zitting op 23 september 2014 altijd vindbaar is geweest en zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
Ten aanzien van het tweede vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, maar dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan worden bevolen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank heeft de overlevering voor beide vonnissen geweigerd, maar gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van het tweede vonnis in Nederland bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.