ECLI:NL:RBAMS:2022:1172

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
13/751645-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van verjaring en gelijkstelling met een Nederlander in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court of Law in Częstochowa, Polen. De zaak betreft twee vonnissen van de Districtsrechtbank te Częstochowa, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden (vonnis 1) en 1 jaar (vonnis 2). De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voor het eerste vonnis geweigerd moet worden op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, van de Overleveringswet (OLW), omdat de tenuitvoerleggingstermijn van het vonnis is verstreken. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet verantwoordelijk is voor het verstrijken van deze termijn, aangezien hij vanaf de eerste zitting op 23 september 2014 altijd vindbaar is geweest en zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.

Ten aanzien van het tweede vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, maar dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan worden bevolen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank heeft de overlevering voor beide vonnissen geweigerd, maar gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van het tweede vonnis in Nederland bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751645-14
RK nummer: 14/5078
Datum uitspraak: 10 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 juli 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juli 2012 door de
Regional Court of Law in Częstochowa(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zittingen 23 september 2014 en 13 februari 2015
De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 23 september 2014 en 13 februari 2015. De verhoren hebben plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, de opgeëiste persoon en diens raadsman, mr. A Cinar, advocaat te Maastricht. De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen op de zitting van 13 februari 2015 eerst met dertig dagen en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank, gelet op de aanhouding van de behandeling van de vordering op de zitting van 23 september 2014, er niet in is geslaagd binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Tussenuitspraak 27 februari 2015
Bij tussenuitspraak van 27 februari 2015 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst.
Zitting 5 juni 2015
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 5 juni 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, de opgeëiste persoon en diens raadsman, mr. A. Cinar, advocaat te Maastricht. De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak 19 juni 2015
Bij tussenuitspraak van 19 juni 2015 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en opnieuw voor onbepaalde tijd geschorst.
Zitting 24 februari 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 24 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. de Vries, advocaat te Beek, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen van de Districtsrechtbank te Częstochowa, te weten:
een vonnis van 8 februari 2005 (XI K 1366/04) (vonnis 1);
een vonnis van 13 december 2006 (XI K 480/06) (vonnis 2).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden (vonnis 1) en een vrijheidsstraf van 1 jaar (vonnis 2). De vrijheidsstraf inzake vonnis 1 dient door de opgeëiste persoon nog geheel te worden ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van de vrijheidsstraf inzake vonnis 2 resteren volgens het EAB nog negen maanden en 13 dagen. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Gelijkstelling met een Nederlander

Tussenuitspraak 19 juni 2015
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 19 juni 2015 vastgesteld dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot dit onderwerp (rechtsoverweging 6.4) dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon in de tussentijd zijn duurzaam verblijfsrecht als EU-onderdaan (weer) is kwijtgeraakt.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW

Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW kan de overlevering van de opgeëiste persoon, indien – voor zover hier van belang – de overlevering wordt gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf, worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen bestraffing meer kan plaatshebben.
De rechtbank stelt allereerst vast dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, gelet op hetgeen hiervoor onder 4 met betrekking tot de gelijkstelling is overwogen.
Op het feit in vonnis 1, dat in het Wetboek van Strafrecht (Sr) als misdrijf wordt aangemerkt, staat op grond van artikel 326 Sr een maximumstraf voor de duur van vier jaren. Ingevolge artikel 6:1:22 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv) is de tenuitvoerleggingstermijn een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering. Aangezien die (laatste) termijn twaalf jaren beslaat (artikel 70, eerste lid, onder 2 Sr), bedraagt de tenuitvoerleggingstermijn zestien jaren.
Deze verjaringstermijn is aangevangen op 9 februari 2005, waardoor de tenuitvoerleggingstermijn op 9 februari 2021 is verstreken.
De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f OLW is daarom van toepassing.
Zoals hiervoor onder 1 al is vastgesteld, is de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB voor het eerst behandeld op de zitting op 23 september 2014. De opgeëiste persoon is toen verschenen, is in ieder geval vanaf die datum altijd vindbaar geweest en heeft zich tot op heden aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden.
Zoals eveneens onder 1 is vastgesteld zijn er op 27 februari 2015 en op 19 juni 2015 tussenuitspraken gewezen. Daarna is er, tot de zitting op 24 februari 2022, niets meer met deze zaak gebeurd, waardoor de tenuitvoerleggingstermijn is verstreken.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is het verstrijken van de termijn niet aan het gedrag van de opgeëiste persoon te wijten. De rechtbank ziet daarom geen reden om af te zien van de toepassing van deze weigeringsgrond en weigert de overlevering voor zover verzocht voor vonnis 1 (het vonnis van 2 februari 2005 (XI K 1366/04)).
De rechtbank laat vonnis 1 verder buiten beschouwing, nu de overlevering ten aanzien van dit vonnis wordt geweigerd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Tussenuitspraak 27 februari 2015
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 27 februari 2015 geoordeeld over de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Ten aanzien van vonnis 2 (XI K 480/06) heeft de rechtbank geoordeeld dat de weigeringsgrond niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon en zijn raadsman aanwezig zijn geweest op zittingen in het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. Dit oordeel blijft in stand en de overwegingen met betrekking tot dit oordeel (rechtsoverweging 4, ‘Ten aanzien van vonnis 2 (XI K 480/06)’) dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

7.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit dat ten grondslag ligt aan vonnis 2 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Zoals hiervoor onder 4 al is opgemerkt heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak van 19 juni 2015 vastgesteld dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen bij vonnis 2
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 7 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de in vonnis 2 opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering voor vonnis 2 weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevelen.

9.Slotsom

Vastgesteld is dat ten aanzien van het vonnis van 8 februari 2005 (XI K 1366/04) de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is en dat ten aanzien van het vonnis van 13 december 2006 (XI K 480/06) de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. Nu de rechtbank voor beide vonnissen geen aanleiding ziet om van haar bevoegdheid tot weigering af te zien, weigert de rechtbank de overlevering.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a, 7 en 9 Overleveringswet.

11.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court of Law in Częstochowa(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bij het vonnis van 13 december 2006 (XI K 480/06) opgelegde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.