Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Budapest Environs Regional Court in Hongarije. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 16 december 2021 en de behandeling vond plaats op 24 februari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1979 en gedetineerd in Nederland, heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit bezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.
De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van een vonnis van de Budapest Environs Regional Court van 8 oktober 2014 en een arrest van 12 juli 2016, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van 1 jaar en 4 maanden is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, maar dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft verklaard dat de opgeëiste persoon na overlevering onverwijld op de hoogte zal worden gesteld van zijn recht op verzet of hoger beroep.
De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan. De relevante wetsbepalingen die zijn toegepast zijn onder andere artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.