Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 16 december 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1979 en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 24 februari 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, maar dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft verklaard dat de opgeëiste persoon na overlevering onverwijld op de hoogte zal worden gesteld van zijn recht op verzet of hoger beroep. Dit voldoet aan de eisen van artikel 12 OLW.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.