ECLI:NL:RBAMS:2022:1196

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
AMS 20/5374
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzake openbaarmaking documenten met betrekking tot de oprichting van een oorlogsmonument in Amsterdam

In deze zaak heeft eiseres een Wob-verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam met betrekking tot de oprichting van een oorlogsmonument. Het primaire besluit van 28 januari 2020 wees een deel van het verzoek toe, maar weigerde de openbaarmaking van enkele documenten. Na bezwaar heeft verweerder op 4 september 2020 het bezwaar gegrond verklaard en meer documenten openbaar gemaakt. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 13 december 2021 was eiseres aanwezig, maar het derde-partij was afwezig.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder na het indienen van het beroep alsnog documenten heeft verstrekt, maar geen besluit heeft genomen over document 67, dat verweerder had geweigerd op grond van de Wob. De rechtbank concludeert dat de weigering tot openbaarmaking van document 67 niet gerechtvaardigd is, omdat het document niet integraal kon worden geweigerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen over de openbaarmaking van document 67. Tevens wordt het griffierecht aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5374

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. R. den Uyl).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij](hierna: het [derde-partij] ) te Amsterdam,
(gemachtigde: mr. J.A.H. van der Grinten).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). Verweerder is gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het verzoek en heeft een aantal documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
Bij besluit van 4 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en nog 15 extra documenten openbaar gemaakt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2021.
Eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was namens verweerder aanwezig [naam 1] . Het [derde-partij] was niet aanwezig.

Overwegingen

Aanleiding voor de procedure1. Het [derde-partij] is de initiatiefnemer van het [monument] (het [monument] ), een oorlogsmonument aan de [adres] in Amsterdam. Het [monument] is ontworpen door architect [naam 2] en is op [datum] 2021 onthuld. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam heeft twee omgevingsvergunningen verleend. Eén betreffende de oprichting van het [monument] en een tweede betreffende de daartoe noodzakelijke bomenkap, waartegen buurtbewoners in bezwaar en (hoger) beroep zijn opgekomen. Ook zijn eerder Wob-verzoeken ingediend met betrekking tot de oprichting van het [monument] .
Het [monument] is (mede) tot stand gekomen met een financiële bijdrage van de gemeente Amsterdam en een subsidie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).
2.
Eiseres heeft op 12 november 2019 een Wob-verzoek ingediend bij verweerder. Zij heeft daarin gevraagd om openbaarmaking van alle relevante informatie en documenten met betrekking tot de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het oprichten van het [monument] , vanaf 1 april 2019 tot 12 november 2019.
3. Verweerder heeft het Wob-verzoek in het primaire besluit gedeeltelijk gehonoreerd, maar heeft openbaarmaking van een aantal documenten integraal dan wel gedeeltelijk geweigerd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en daarmee het advies van de bezwaarschriftencommissie van 25 augustus 2020 opgevolgd. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit aangevuld en alsnog 15 documenten (deels) openbaar gemaakt. Het beroepschrift richt zich tegen de weigering tot openbaarmaking van de overige documenten.
Standpunten van partijen in beroep4. Hangende beroep heeft verweerder alsnog de documenten 59 tot en met 66 en 68 tot en met 80 openbaar gemaakt, met uitzondering van de persoonsgegevens in die documenten. Nu de juridische procedure over de verleende omgevingsvergunning is afgerond en het [monument] inmiddels is gebouwd, is geheimhouding volgens verweerder immers niet meer nodig. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat er ten aanzien van de openbaarmaking van deze documenten nog geen formeel besluit is genomen, maar dat dit nog zal volgen. Verweerder weigert in beroep enkel nog de openbaarmaking van de overeenkomst tussen het [derde-partij] en architect [naam 2] (document 67). Eiseres heeft hierop te kennen gegeven niet op te komen tegen het weglakken van de in deze stukken vermelde persoonsgegevens. Wel vraagt zij – alsnog – een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over de initiële weigering door verweerder de (inmiddels verstrekte) stukken openbaar te maken. Ook vindt eiseres dat verweerder openbaarmaking van document 67 ten onrechte in zijn geheel heeft geweigerd.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank heeft met toestemming van eiseres kennisgenomen van de door verweerder ingediende stukken waarop artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht is toegepast.
6.
Nu verweerder alle aangetroffen documenten van het Wob-verzoek, uitgezonderd document 67, na het indienen van het beroep alsnog aan eiseres heeft verstrekt maar hierover nog geen besluit heeft genomen, is het beroep reeds om die reden gegrond. De rechtbank bespreekt hierna de overige beroepsgronden en document 67.
Inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden
7. Zoals hiervoor aangegeven, is het beroep reeds gegrond omdat verweerder na het indienen van het beroep alsnog documenten aan eiseres heeft verstrekt en nog een besluit zal nemen dat strekt tot openbaarmaking van deze documenten. Eiseres wil desondanks een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over de initiële weigering tot openbaarmaking van deze stukken door verweerder. Eiseres stelt hier belang bij te hebben in verband met toekomstige Wob-verzoeken. De rechtbank wijst dit verzoek af. Eiseres heeft deze stukken immers al in haar bezit en hierover bestaat dus geen geschil meer tussen partijen. Voor een rechterlijk oordeel om principiële redenen ziet de rechtbank geen aanleiding.
8. De vraagt die resteert is of verweerder openbaarmaking van document 67 terecht heeft geweigerd.
9. Verweerder heeft openbaarmaking van het contract tussen het [derde-partij] en [naam 2] primair geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob, nu volgens verweerder sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens van het [derde-partij] en [naam 2] , die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Subsidiair weigert verweerder openbaarmaking op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob, omdat het contract tussen het [derde-partij] en [naam 2] vertrouwelijk is opgesteld, niet bedoeld is om openbaar te worden gemaakt voor eenieder en openbaarmaking niet bijdraagt aan een goede en democratische bestuursvoering. Openbaarmaking schaadt volgens verweerder de belangen van het [derde-partij] en [naam 2] onevenredig, omdat andere partijen inzicht kunnen krijgen in hun bedrijfsvoering. Het belang van het [derde-partij] en [naam 2] weegt volgens verweerder in dit geval zwaarder dan het algemeen belang dat is gediend met de openbaarheid van dit document.
10. Ten aanzien van de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid en onder c, van de Wob stelt eiseres dat bij verweerder of het [derde-partij] geen sprake is van een bedrijf, productieproces, fabricagegegevens of afzet van producten of van een concurrentiepositie. Als het gaat om de belangen van het [derde-partij] , kunnen de financiële aspecten naar de mening van eiseres eventueel worden weggelakt. Dat gegevens in het contract mogelijk een ongunstig licht op de zaak werpen, is volgens eiseres onvoldoende om openbaarmaking van dit document te weigeren. Naar de mening van eiseres is het bovendien bij zowel het [derde-partij] als verweerder zelf maar de vraag of sprake kan zijn van benadeling bij openbaarmaking van het contract, als bedoeld in de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid en onder g, van de Wob. Eiseres wijst ten aanzien van beide weigeringsgronden op de hoedanigheid van het [derde-partij] als ANBI [1] -stichting en de verplichting tot het openbaar maken van financiële gegevens.
11. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] dient artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. De weigeringsgrond is bedoeld om te voorkomen dat de bedrijfsgegevens die bedrijven met het oog op concurrentie geheim willen houden, maar wel genoodzaakt zijn aan bestuursorganen te verstrekken, openbaar moeten worden gemaakt. Voor de vraag of informatie vertrouwelijk is meegedeeld, is voldoende dat de gegevens zijn verstrekt in een contact dat een onderneming redelijkerwijs als vertrouwelijk mocht beschouwen. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt. [3]
12. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob is de meest algemene uitzonderingsgrond, die kan worden toegepast als door het verstrekken van informatie andere belangen dan de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f genoemde belangen te zeer worden geschaad. [4] Het karakter van deze bepaling brengt mee dat onder bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden ook publiekrechtelijke lichamen worden begrepen. De bepaling mag er volgens vaste rechtspraak echter niet toe leiden dat bestuursorganen gegevens zouden mogen achterhouden omdat publicatie daarvan mogelijk een ongunstig licht zou werpen op het door hen gevoerde beleid of de kans op aanvaarding van het door hen voorgenomen beleid zou verkleinen. Er kunnen zich situaties voordoen waarin de gevolgen van openbaarmaking van in vertrouwelijkheid met een externe derde gewisselde informatie dermate nadelig zijn voor het desbetreffende bestuursorgaan of een andere betrokkene dat openbaarmaking van die informatie krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob mag worden geweigerd. [5]
13. De rechtbank is van oordeel dat openbaarmaking van document 67 niet integraal kon worden geweigerd en dat verweerder dit document, al dan niet gedeeltelijk, openbaar had moeten maken. De redenen daarvoor zijn als volgt. Niet valt in te zien dat ten aanzien van het gehele document wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering, het productieproces, dan wel de afzet van producten of de afnemers en leveranciers van het [derde-partij] enerzijds en [naam 2] anderzijds, zodat de weigeringsgrond uit artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c Wob door verweerder ten onrechte op het hele document is toegepast. De rechtbank merkt daarbij op dat de bijlagen bij het contract ontbreken en dat zij deze dus niet heeft kunnen inzien. De rechtbank heeft bij het inzien van het document verder geconstateerd dat sprake is van een redelijk standaardcontract met grotendeels standaard afspraken en bepalingen, waaruit geen gegevens zijn af te leiden die specifiek zien op de bedrijfsvoering van het [derde-partij] of de architect. De rechtbank ziet daarom ook niet in dat bij openbaarmaking van (delen van) het contract sprake zou zijn van onevenredige benadeling van het [derde-partij] of [naam 2] , zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid en onder g, van de Wob. Daarbij vindt de rechtbank het van belang dat het een contract betreft ten aanzien van een project dat tot stand is gekomen met publieke middelen en dat een integrale weigering daardoor niet zonder meer gerechtvaardigd is; juist vanwege de restrictieve uitleg die dient te worden toegepast bij de weigering tot openbaarmaking. Zo kan de rechtbank zich voorstellen dat het document in beginsel wordt openbaargemaakt, maar dat de daarin genoemde bedragen worden weggelakt indien daaruit wetenswaardigheden vallen af te leiden die zien op de financiële bedrijfsvoering van het [derde-partij] dan wel [naam 2] . Ook persoonsgegevens zouden uit privacyoverwegingen kunnen worden weggelakt met toepassing van de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid en onder e, van de Wob.
Conclusie14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij openbaarmaking van documenten 59 tot en met 66, documenten 68 tot en met 80 en document 67 integraal is geweigerd. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank gaat er vanuit dat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen over de documenten 59 tot en met 66 en documenten 68 tot en met 80 en dat dit nieuwe besluit dus enkel hoeft te zien op document 67. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, voorzitter, en mr. B.C. Langendoen en mr. S.J. Mees - Bolle, leden, in aanwezigheid van mr. N. Melehi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2022.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Een algemeen nut beogende instelling.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1734).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2555).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1158).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2610).