ECLI:NL:RBAMS:2022:1197

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
AMS 20/6785
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzake de oprichting van het Namenmonument te Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake een Wob-verzoek van eiseres. Eiseres had op 21 november 2019 verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot het Namenmonument, een oorlogsmonument in Amsterdam dat de namen van Nederlandse Holocaustslachtoffers vermeldt. De rechtbank oordeelde dat de verweerder de openbaarmaking van bepaalde documenten ten onrechte had geweigerd op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de documenten 2, 3, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 20, 21, 24, 31, 32 en 33 betrof, en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgronden die door verweerder waren ingeroepen niet altijd gerechtvaardigd waren en dat de openbaarheid van informatie in dit geval zwaarder woog dan de belangen van de verweerder. Eiseres had ook recht op vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6785

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.D. Eillyas).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij]te Amsterdam,
(gemachtigde: mr. J. Wijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). Verweerder is gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het verzoek en heeft een aantal documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
Bij besluit van 16 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2021.
Eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren namens verweerder aanwezig mr. Laman (via een videoverbinding) en mr. L. van Rij. Het [derde partij] was niet aanwezig.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1. Het [derde partij] is de initiatiefnemer van het [monument] (het [monument] ), een oorlogsmonument aan de [adres] in Amsterdam. Het [monument] is op 19 september 2021 onthuld en op het monument staan de namen van alle ruim 102.000 Nederlandse slachtoffers van de Holocaust. Het [monument] is tot stand gekomen met onder meer een subsidie die het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan het [derde partij] heeft verstrekt. Verweerder heeft verder onderhandeld met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam zodat de gemeente een garantstelling aan het [derde partij] van verweerder overneemt. In september 2021 is daarover overeenstemming bereikt.
2. Eiseres heeft op 21 november 2019 een verzoek op grond van de Wob ingediend bij verweerder en verzocht om openbaarmaking van alle informatie en documenten die betrekking hebben op het [monument] .
3. Met het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde informatie gedeeltelijk openbaar gemaakt. Bij het primaire besluit is een inventarislijst gevoegd met vermelding van 43 aangetroffen documenten. Deze documenten betreffen onder meer stukken die zien op de herziening van de subsidieaanvraag van het [derde partij] en de overname van de gemeente Amsterdam van de garantstelling (documenten 6.1 tot en met 6.4). Per document is vermeld wat over de openbaarmaking is besloten en op welke grondslag dat is gebeurd. Openbaarmaking van (gedeelten) van deze documenten heeft verweerder geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid onder c, tweede lid onder e, f, en g, en artikel 11, eerste lid van de Wob. Met het bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire besluit gehandhaafd en het door eiseres ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunten van partijen in beroep
4. Eiseres vindt – kort samengevat – dat verweerder openbaarmaking van (delen van) documenten ten onrechte heeft geweigerd en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gebruikte weigeringsgronden van toepassing zouden zijn. Hierna zal het standpunt van eiseres per weigeringsgrond uitvoeriger worden weergegeven.
5.
Verweerder handhaaft in beroep het bestreden besluit. Verweerder heeft in haar verweerschrift en ter zitting wel aangekondigd dat zij opnieuw zal beoordelen of er met betrekking tot de documenten 6.1 tot en met 6.4 aanleiding bestaat om deze (deels) openbaar te maken, omdat tussen de gemeente Amsterdam en verweerder in september 2021 een overeenkomst is gesloten met betrekking tot de overname van de garantstelling van het [monument] . Dit staat echter los van de beoordeling van het beroep zoals dat in deze procedure voorligt bij de rechtbank.
6. Ter zitting heeft eiseres kenbaar gemaakt dat zij zich niet verzet tegen het weglakken van persoonsgegevens met toepassing van de weigeringsgrond uit artikel 10, tweede lid en onder e, van de Wob. De rechtbank zal deze weigeringsgrond en de op die grond geweigerde (delen van) documenten dan ook niet beoordelen. Wel heeft eiseres zich ter zitting ook gericht tegen de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Verweerder heeft zich verzet tegen toelating van deze beroepsgrond, nu zij daarop niet eerder dan de zitting heeft kunnen reageren. De rechtbank zal hieronder nader ingaan op de vraag of zij deze beroepsgrond toe zal laten.
Wettelijk kader
7. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank heeft met toestemming van eiseres kennisgenomen van de door verweerder ingediende stukken waarop artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht is toegepast.

Artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob

9. Eiseres voert tegen deze weigeringsgrond – kort samengevat – aan dat niet adequaat is gemotiveerd waarom ten aanzien van alle geweigerde documenten of weggelakte gedeelten sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens waaruit wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering, het productieproces, de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers. Zij stelt zich bovendien op het standpunt dat voor zover het in de geweigerde documenten wel om bedrijfs- en fabricagegegevens gaat, per onderdeel moet worden beoordeeld of de gegevens al dan niet onder deze weigeringsgrond vallen, aangezien ook sprake kan zijn van informatie die niet onder deze weigeringsgrond valt en die dus ten onrechte op deze grond is geweigerd. Volgens eiseres had verweerder de informatie die niet onder deze weigeringsgrond valt moeten verstrekken en is een totale weigering van de documenten zonder meer niet gerechtvaardigd.
10. De rechtbank beoordeelt deze weigeringsgrond als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] dient artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. De weigeringsgrond is bedoeld om te voorkomen dat de bedrijfsgegevens die bedrijven met het oog op concurrentie geheim willen houden, maar wel genoodzaakt zijn aan bestuursorganen te verstrekken, openbaar moeten worden gemaakt. Voor de vraag of informatie vertrouwelijk is meegedeeld, is voldoende dat de gegevens zijn verstrekt in een contact dat een onderneming redelijkerwijs als vertrouwelijk mocht beschouwen. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt. [2]
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder de openbaarmaking van documenten 10, 11, 12, 14, 15, 20, 21, 22, 23, 25, 26, 31, 32, 33 en 34 integraal geweigerd heeft op basis van deze weigeringsgrond. De documenten 2, 5, 6, 8, 9, 16, 17, 18, 19, 24, 27 en 30 heeft verweerder gedeeltelijk geweigerd met toepassing van deze weigeringsgrond.
12. De rechtbank is ten aanzien van de documenten 14 tot en met 19, 22, 23, 25, 26, 27, 30 en 34 van oordeel dat verweerder openbaarmaking van deze documenten terecht (gedeeltelijk) geweigerd heeft. Deze documenten betreffen bedrijfs- en fabricagegegevens van derden die bij totstandkoming van het [monument] betrokken zijn geweest. Uit deze gegevens zijn bijvoorbeeld prijsaanbiedingen van aannemers en andere uitvoerders van de bouwwerkzaamheden af te leiden, die concurrentiegevoelig zijn. Document 13 is een bijlage van document 30 en is naar het oordeel van de rechtbank ook terecht geweigerd. Ten aanzien van document 2 oordeelt de rechtbank dat verweerder voor zover hij daarin bedrijfsnamen en specifieke prijzen van derde-partijen heeft weggelakt, openbaarmaking op deze grond eveneens terecht heeft geweigerd.
13. Met betrekking tot de (gedeeltelijk) geweigerde documenten die zien op de inkomsten en uitgaven van het [derde partij] zelf, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat openbaarmaking van de documenten 10, 11, 12, 20, 21, 24 en 33 niet (integraal) geweigerd kan worden. Deze documenten betreffen overzichten waarin de begroting dan wel de kosten van het [derde partij] voor de oprichting van het [monument] worden genoemd. Hoewel uit vaste jurisprudentie volgt dat ook gegevens die de financiële bedrijfsvoering betreffen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens kunnen worden aangemerkt, vindt de rechtbank dat in dit geval geen sprake is van gegevens waaruit wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid die iets zeggen over de technische bedrijfsvoering, het productieproces, de afzet van producten of de kring van afnemers of leveranciers. De rechtbank vindt dat de informatie in de genoemde documenten te algemeen is om daaruit concurrentiegevoelige informatie te kunnen afleiden. Daarbij staat voorop dat het uitgangspunt van de Wob openbaarheid is en de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob restrictief moet worden toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank geldt hetzelfde voor de documenten 2, 5, 6, 8 en 9, waarin verweerder door het weglakken van passages openbaarmaking van cumulatieve inkomsten en onvoorziene stichtingskosten heeft geweigerd.
14. Met betrekking tot de weigering van openbaarmaking van de documenten die specifiek de advocaatkosten van het [derde partij] vermelden (documenten 20, 21, 31 en 32) overweegt de rechtbank als volgt. Met betrekking tot de documenten 20 en 21 is de rechtbank van oordeel dat nu daarin enkel een totaal aan advocaatkosten is genoemd, deze informatie niet is aan te merken als concurrentiegevoelig. Informatie zoals gehanteerde methodieken, strategieën of uurtarieven is daaruit immers niet af te leiden. [3] Die informatie had dus niet mogen worden geweigerd. Documenten 31 en 32 geven een uitgebreide weergave van de door het advocatenkantoor verrichtte activiteiten, de daaraan gespendeerde uren en het gerekende uurtarief. De rechtbank vindt dat verweerder terecht heeft geweigerd het uurtarief en de gewerkte uren openbaar te maken, nu daaruit gegevens kunnen worden afgeleid die concurrenten inzicht geven in de bedrijfsvoering van het advocatenkantoor. Het gehanteerde uurtarief is immers aan te merken als bedrijfsgevoelige informatie van het advocatenkantoor. De rechtbank vindt echter ook dat voor zover in de documenten vermeld wordt welke werkzaamheden het advocatenkantoor voor het [derde partij] heeft verricht, openbaarmaking wel aan de orde is, in het bijzonder voor zover dit reguliere advocatenwerkzaamheden betreft zoals het plegen van telefoontjes, het opstellen van processtukken of het schrijven van notities. Uit de enkele vermelding van die werkzaamheden valt naar het oordeel van de rechtbank immers geen concurrentiegevoelige informatie af te leiden, te meer nu het voor de hand ligt dat advocaten dergelijke werkzaamheden verrichten. Verweerder had daarom de documenten 20, 21, 31 en 32 (gedeeltelijk) openbaar moeten maken.
Artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob15. De rechtbank stelt vast dat verweerder de openbaarmaking van document 6.1 gedeeltelijk, en documenten 6.2 en 6.4 integraal heeft geweigerd met toepassing van deze weigeringsgrond. Deze documenten betreffen e-mailwisselingen tussen verweerder en de gemeente Amsterdam over de overname van de garantstelling door de gemeente, met als bijlage een conceptovereenkomst tussen beide partijen.
16. Ten aanzien van de toepassing van deze weigeringsgrond voert eiseres aan dat niet in te zien valt waarom belangen geschaad zouden worden indien de conceptovereenkomsten openbaar gemaakt zouden worden. Eiseres vraagt zich af of sprake kan zijn van onevenredige benadeling of een verkeerde interpretatie van de conceptovereenkomst, nu het uitsluitend een overeenkomst betreft tussen verweerder en de gemeente Amsterdam. Verweerder heeft volgens eiseres niet duidelijk gemaakt welke belangen precies geschaad worden en hoe de nadelige gevolgen worden gewogen tegen het belang van openbaarmaking. Eiseres voert voorts aan dat de overeenkomst tussen verweerder en de gemeente zo specifiek is dat geen sprake kan zijn van precedentwerking. Het lijkt volgens eiseres alsof het met name gaat om angst dat de buitenwereld inzage krijgt in de bedragen en voorwaarden van de overeenkomst, wat tot onjuist gebruik van de weigeringsgrond leidt.
17. Na kennisneming van documenten 6.2 en 6.4. en de ongelakte versie van document 6.1, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat het belang van openbaarmaking ten tijde van het bestreden besluit niet opweegt tegen het belang om onevenredig nadeel van verweerder in de onderhandelingen te voorkomen. Gebleken is dat overeenstemming tussen verweerder en de gemeente Amsterdam pas in september 2021 is bereikt. De rechtbank vindt het niet onaannemelijk dat openbaarmaking van deze documenten ten tijde van het Wob-verzoek van eiseres dan wel het bestreden besluit de onderhandelingen tussen verweerder en de gemeente Amsterdam had kunnen schaden. [4] Deze beroepsgrond van eiseres slaagt dus niet.

Artikel 10, tweede lid, onder f, van de Wob

18. Verweerder heeft de weigeringsgrond uit artikel 10, tweede lid en onder f, van de Wob ten grondslag gelegd aan de integrale weigering van openbaarmaking van documenten 6.2 en 6.4. Nu de rechtbank hierboven al geoordeeld heeft dat verweerder de openbaarmaking van deze documenten op grond van artikel 10, tweede lid en onder g, van de Wob heeft mogen weigeren, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van deze weigeringsgrond.
Artikel 11, eerste lid, van de Wob
19. Eiseres heeft voor het eerst op de zitting aangegeven zich ook te verzetten tegen toepassing van deze weigeringsgrond. Verweerder heeft zich vanwege de goede procesorde verzet tegen de toelating van deze beroepsgrond.
20. De rechtbank stelt vast dat verweerder openbaarmaking van passages in document 6.1, 6.3 en 6.4 geheel heeft geweigerd met toepassing van (onder andere) artikel 11, eerste lid, van de Wob. Alle belangen van partijen afwegend en gezien de kleine omvang van het aantal op deze grond geweigerde documenten, vindt de rechtbank dat zij zich kan uitlaten over deze weigeringsgrond, ook al heeft eiseres zich hier pas op zitting op beroepen. De rechtbank heeft de documenten vervolgens bekeken en is van oordeel dat de geweigerde informatie gegevens van intern beraad betreffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom openbaarmaking terecht geweigerd. Overigens komt de rechtbank voor document 6.4 niet aan de beoordeling van deze weigeringsgrond toe omdat verweerder de openbaarmaking van dit document ook op grond van artikel 10, tweede lid, onder g van de Wob mocht weigeren.
Overige documenten
21. Tenslotte constateert de rechtbank dat verweerder geen geldige weigeringsgrond heeft gebruikt voor de weigering document 3 openbaar te maken. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder document 3 dan ook openbaar moeten maken.
22. Ten overvloede constateert de rechtbank nog dat de documenten 7, 28, 35, 36 en 38 volgens verweerder buiten de omvang van het geding vallen. Nu de beroepsgronden van eiseres zich hier niet tegen richten en de rechtbank ook anderszins geen aanleiding heeft hieraan te twijfelen, zal de rechtbank verweerder hierin volgen en behoeven deze documenten geen nadere bespreking.
Conclusie
23. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij openbaarmaking van documenten 2, 3, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 20, 21, 24, 31, 32 en 33 (gedeeltelijk) is geweigerd. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de documenten 2, 3, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 20, 21, 24, 31, 32 en 33 (gedeeltelijk) geweigerd zijn;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, voorzitter, en mr. B.C. Langendoen en mr. S.J. Mees - Bolle, leden, in aanwezigheid van mr. N. Melehi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2022.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage bij de uitspraak in AMS 20/6785 inzake [eiseres]

Artikel 10 van de Wob luidt voor zo ver relevant:1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Artikel 11 van de Wob luidt voor zo ver relevant:
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1734).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2555).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3994).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH3263).