ECLI:NL:RBAMS:2022:1285

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/2917
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 18 maart 2022, gaat het om een geschil over de proceskostenvergoeding in een bestuursrechtelijke procedure. Eisers, bestaande uit vier personen uit Amsterdam, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Het primaire besluit, genomen op 28 april 2020, verleende een omgevingsvergunning voor het bouwen van een extra bouwlaag en het wijzigen van de indeling van een woning. Het college verklaarde het bezwaar van eisers tegen dit besluit niet-ontvankelijk en kende een proceskostenvergoeding toe. Eisers waren het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en stelden beroep in.

De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van eisers gegrond waren, omdat het college ten onrechte de omgevingsvergunning had verleend. De rechtbank stelde vast dat de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding niet correct was toegepast. De rechtbank oordeelde dat de zaak in de categorie 'gemiddeld' viel, wat betekent dat een wegingsfactor van 1 had moeten worden gehanteerd in plaats van de toegepaste wegingsfactor 'licht' (0,5). Hierdoor werd de proceskostenvergoeding in bezwaar vastgesteld op € 1.068,- en in beroep op € 379,50.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college voor zover het de proceskostenvergoeding betrof en droeg het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] , allen te Amsterdam, eisers

(gemachtigde: mr. S.N. van den Heykant),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
[gemachtigde verweerder]

Procesverloop

Met het besluit van 28 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een extra bouwlaag, het wijzigen van de indeling van het pand van één woning naar vijf woningen en voor een dakterras met hekwerk en dakluik aan de [laan] te Amsterdam.
Met een besluit van 15 april 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard en een proceskostenvergoeding toegekend aan eisers.
Met een besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder de hoogte van de bij het bestreden besluit 1 toegekende proceskostenvergoeding aangepast.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, nadat geen van de partijen binnen een redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van het recht om op zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit op 21 oktober 2020 is ingetrokken op verzoek van de vergunninghouder. Verweerder heeft met het bestreden besluit 1 vastgesteld dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend vanwege het dakterras en de kennelijk onbedoeld in de aanvraag opgenomen uitbouw. De bezwaren van eisers tegen dit besluit waren daarom gegrond, en verweerder heeft aanleiding gezien om een proceskostenvergoeding van € 522,-, zijnde twee procespunten ter waarde van € 261,-, toe te kennen. Met een besluit van 20 mei 2021 heeft verweerder deze proceskostenvergoeding aangepast naar een bedrag van € 534,-.
2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat aan eisers een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend voor de bezwaarfase. In geschil is slechts de wegingsfactor voor de toegekende proceskostenvergoeding. Eiser stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
13 maart 2013 op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft gedifferentieerd in de wegingsfactor. [1] Verweerder is namelijk uitgegaan van de wegingsfactor “licht” (0,5), terwijl volgens eiser de wegingsfactor “gemiddeld” (1) gehanteerd had moeten worden.
3. De rechtbank beoordeelt op grond van een eigen waardering in welke gewichtscategorie een zaak valt, met toepassing van de regels die op grond van de artikelen 7:15, vierde lid, en artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn gesteld in het Besluit proceskosten bestuursrecht en de bij dit besluit behorende bijlage. De rechtbank is daarbij niet gebonden aan het oordeel van het bestuursorgaan en kan de juistheid van het oordeel van het bestuursorgaan met betrekking tot deze factor volledig toetsen. [2]
4. Het geschil in de bezwaarprocedure had betrekking op de bouwhoogte, het dakterras, de belangenafweging ten aanzien van de privacy van eisers en de uitbouw aan de achtergevel. Het geschil was daarmee inhoudelijk van aard. De behandeling van een zaak behoort in beginsel tot de categorie “gemiddeld”, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. Van dergelijke redenen is de rechtbank in de voorliggende zaak niet gebleken. Verweerder heeft verder noch in het bestreden besluit, noch in beroep toegelicht wat de aanleiding was om de wegingsfactor “licht” te hanteren, zodat de rechtbank de redenen van verweerder daarvoor ook niet in overweging kan nemen. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat de rechtbank het bestreden besluit 2 vernietigt voor zover de proceskosten zijn vastgesteld op € 534,-. De rechtbank stelt de proceskosten in bezwaar vast op € 1.068,-.
5. Eisers hebben ook recht op een proceskostenvergoeding in beroep. Aangezien het beroep uitsluitend betrekking heeft op de proceskosten, ziet de rechtbank aanleiding om in het kader van het forfaitaire systeem zoals opgenomen in het Besluit proceskosten bestuursrecht wegingsfactor “licht” (0,5) toe te passen en worden deze kosten begroot op
€ 379,50 voor verleende rechtsbijstand in beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 2 voor zover voor zover de proceskosten zijn vastgesteld op € 534,-;
  • stelt de proceskosten in bezwaar vast op € 1.068,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers in beroep tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Dit blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3022.