ECLI:NL:RBAMS:2022:1314

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
21/4486
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete opgelegd wegens schending inlichtingenplicht in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een boete die hem was opgelegd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Eiser ontvangt sinds 13 november 2014 een WIA-uitkering en heeft een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. De boete van € 2.773,65 werd opgelegd omdat eiser zijn informatieplicht niet was nagekomen door geen melding te maken van verdiensten uit het persoonsgebonden budget van zijn moeder. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 2 maart 2022 heeft eiser aangevoerd dat hij lijdt aan autisme, wat invloed heeft op zijn vermogen om praktische zaken te regelen, waaronder het doorgeven van wijzigingen in zijn inkomen. Eiser stelde dat hij in een geestelijke toestand verkeerde die hem de overtreding niet volledig aan te rekenen viel, en vroeg om een verlaging van de boete naar 25% van het benadelingsbedrag. De rechtbank heeft overwogen dat de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder is dan voor het beëindigen of herzien van een uitkering. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden, maar dat er voldoende feiten en omstandigheden waren die duidden op verminderde verwijtbaarheid.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de hoogte van de boete vastgesteld op € 1.386,82, zijnde 25% van het benadelingsbedrag. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4486

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

( [gemachtigde eiser] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een boete opgelegd, omdat hij zijn informatieplicht met betrekking tot zijn WIA-uitkering [1] niet is nagekomen.
Bij besluit van 5 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2022.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser ontvangt vanaf 13 november 2014 een WIA-uitkering. Meest recent is zijn arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 80-100%. Verweerder heeft naar aanleiding van een (interne) melding onderzoek gedaan of eiser vanaf 1 januari 2020 verdiensten heeft uit het persoonsgebonden budget van zijn moeder. Vervolgens heeft verweerder met een besluit van 1 juni 2021 de WIA-uitkering van eiser over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2021 herzien. Daarbij heeft verweerder vastgesteld dat eiser een bedrag van
€ 6.982,47 moet terugbetalen.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 2.773,65, omdat eiser zich niet heeft gehouden aan de informatieplicht op grond van de Wet WIA.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij in overweging genomen dat eiser meermaals is gewezen op zijn plicht om wijzigingen door te geven. Volgens verweerder is er sprake van gewone verwijtbaarheid, waardoor een boete dient te worden opgelegd van 50% van het benadelingsbedrag. Het feit dat eiser gezondheidsklachten heeft, maakt dit volgens verweerder niet anders. Eiser had tijdig hulp kunnen inschakelen van een derde die voor hem wijzigingen had kunnen doorgeven, aldus verweerder.
Standpunt van eiser
4. Eiser voert aan dat hij lijdt aan autisme en dat dit gevolgen heeft voor het omgaan met praktische zaken in het leven, waaronder het doorgeven van wijzigingen in zijn inkomen. Eiser wijst daarbij onder meer op een toelichting van zijn ambulant begeleider en psychiater. Volgens eiser verkeerde hij in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen. In zijn optiek is er sprake van verminderde verwijtbaarheid en dat betekent een boete van 25%.
Het oordeel van de rechtbank
5. In geschil is de hoogte van de boete. Verweerder heeft een boete opgelegd van 50% van het benadelingsbedrag in het kalenderjaar 2020 van € 5.547,30. Eiser vindt dat de boete 25% moet zijn van het benadelingsbedrag, omdat sprake is van verminderde verwijtbaarheid
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot beëindiging, herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenverplichting is geschonden en van de bevoegdheid tot terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. Dit brengt mee dat verweerder moet aantonen dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen mededeling te doen over de verdiensten uit de persoonsgebonden budget van zijn moeder.
7. Eiser is als uitkeringsgerechtigde verplicht om verweerder alle feiten en omstandigheden mede te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de uitkering. De uitkeringsgerechtigde moet de wijziging op verzoek van verweerder of uit eigen beweging melden. Verweerder heeft eiser hierop onder meer gewezen met de brieven van 28 september 2017, 8 februari 2018 en 16 maart 2021. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door verweerder niet te melden dat hij verdiensten uit het persoonsgebonden budget van zijn moeder heeft verkregen.
8. Bij deze schending van de op eiser rustende inlichtingenverplichting, was verweerder in beginsel verplicht een bestuurlijke boete op te leggen. Bij de bepaling van de hoogte van de boete wordt de mate waarin de gedraging aan eiser kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin hij verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen. [3] Bij de vaststelling van de boete is verweerder in het geval van eiser uitgegaan van het ontbreken van opzet of grove schuld. [4] Het is aan eiser om te bewijzen dat er sprake is van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor de verlaging van de bestuurlijke boete. [5]
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval feiten en omstandigheden zijn om uit te gaan van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de toelichting van de ambulant begeleider blijkt dat eiser is gediagnostiseerd met een Autisme Spectrum Stoornis. Verder is toegelicht dat eiser vanwege zijn stoornis problemen heeft met informatieverwerking, waardoor hij bepaalde informatie moeilijk kan plaatsen wanneer die informatie geen rol speelt in zijn handelen op dat moment. Ook de psychiater van eiser heeft een toelichting gegeven. Hij heeft onder meer verklaard dat de stoornis van eiser is te vergelijken met een informatieverwerkingsstoornis. Het verwerken van informatie kost meer inspanning en vaak meer tijd waardoor misverstanden en veelal snellere vermoeidheid kunnen ontstaan. Daarnaast heeft eiser moeite met het houden van overzicht. De rechtbank volgt verweerder niet in de stelling dat eiser hulp of begeleiding had kunnen zoeken voor zijn administratie en dat om die reden de schending van de inlichtingenplicht ‘gewoon’ aan hem is te verwijten. De psychiater heeft in zijn toelichting onder meer als bijzonderheid opgemerkt dat eiser de neiging heeft om solitair met dingen bezig te zijn. Eiser heeft verder wisselend behoefte aan sociaal contact. Communicatie dient dan ook het beste in overzichtelijke, functionele situaties en bij bekende onderwerpen te blijven. Gelet op de hiervoor weergegeven inzichten van de behandelaars van eiser kan het naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet aan eiser worden tegengeworpen dat hij geen hulp heeft ingeschakeld.
10. Voor zover verweerder heeft verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 februari 2022, overweegt de rechtbank als volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin onder meer verwoord dat om medische verschoonbaarheid te kunnen aannemen bijvoorbeeld sprake moet zijn van een ernstige psychische ontreddering of een langdurige opname in het ziekenhuis. Naar het oordeel van de rechtbank geven de geschetste voorbeelden van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de norm voor het aannemen van verminderde verwijtbaarheid, maar situaties waarin iemand in het geheel geen verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank stelt vast dat dit in het geval van eiser niet is gesteld noch gebleken. Op zitting heeft de gemachtigde van eiser nogmaals te kennen gegeven dat eiser zich op het standpunt stelt dat de schending van de inlichtingenplicht slechts verminderd kan worden verweten. Gelet op wat hiervoor is overwogen kan de rechtbank dit standpunt volgen.
Conclusie
11. Gelet op het bovenstaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank is op grond van artikel 8:72a van de Awb gehouden zelf in de zaak te voorzien en de hoogte van de boete vast te stellen. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank zal de hoogte van de bestuurlijke boete dan ook vaststellen op € 1.386,82. Dat is 25% van het benadelingsbedrag dat verweerder in zijn besluitvorming tot uitgangspunt heeft genomen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, legt eiser een bestuurlijke boete op van € 1.386,82 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1204.
3.Artikel 2a, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
4.Artikel 2, vierde lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
5.Artikel 2, tiende lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.