ECLI:NL:RBAMS:2022:1324

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
13/323580-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichtingen en diefstallen van oudere en kwetsbare slachtoffers door middel van babbeltrucs

Op 17 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting en diefstal van oudere en kwetsbare slachtoffers door middel van babbeltrucs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van oplichting en diefstal, waarbij hij zich voordeed als buurman die zichzelf had buitengesloten. De verdachte heeft slachtoffers bewogen tot afgifte van geld en goederen door hen te misleiden met valse verhalen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij rekening is gehouden met de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de herhaalde aard van de misdrijven. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte bovendien verplicht om de kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partijen te vergoeden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen van kwetsbare slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/323580-21 + 13/274977-20 (vordering tot tenuitvoerlegging) (Promis)
Datum uitspraak: 17 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 maart 2022. Verdachte was tijdens deze zitting niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.W. van Zanten en van wat door de gemachtigde raadsvrouw van verdachte,
mr. A.G. Emsbroek, en door mr. B.G.M.C. Peters, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] , naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Na een wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting wordt verdachte – kort samengevat – beschuldigd van:
Feit 1:
oplichting van meerdere personen door middel van een babbeltruc in de periode van 17 tot en met 27 november 2021 te Amsterdam;
Feit 2:
diefstal van diverse geldbedragen en/of goederen in de periode van 17 tot en met 27 november 2021 te Amsterdam;
Feit 3:
poging tot oplichting van meerdere personen door middel van een babbeltruc in de periode van 27 tot en met 28 november 2021 te Amsterdam.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten (gedeeltelijk) bewezen kunnen worden verklaard.
Feit 1 kan volledig worden bewezen. Verdachte heeft, door steeds een onjuiste voorstelling van zaken te geven, zijn slachtoffers bewogen tot afgifte van geld of een telefoon met behulp van verschillende oplichtingsmiddelen. Op basis van de aangiften, herkenningen van verdachte door verbalisanten en de aangevers tijdens een enkelvoudige fotoconfrontatie, kunnen de feiten worden bewezen. De werkwijze van verdachte ten aanzien van de slachtoffers komt steeds op essentiële punten overeen. Er is daarmee sprake van een gelijksoortige modus operandi die voldoende uniek en onderscheidend is. Dezelfde modus operandi komt overigens ook terug in de laatste twee vonnissen die deze rechtbank ten aanzien van verdachte heeft gewezen. Voor de feiten waarvoor geen direct steunbewijs (in aanvulling op de aangiftes) voorhanden is, kan daarom middels schakelbewijs het bewijs voor die feiten worden afgeleid.
Feit 2 kan deels worden bewezen voor zover het gaat om de diefstallen van [slachtoffer 1] (van een telefoon) en [slachtoffer 2] (van een geldbedrag), gelet op de aangiften en de schakelbewijsconstructie. Het wegnemen van de telefoon van [slachtoffer 3] en het wegnemen van € 50,- van [slachtoffer 4] , dient te worden gekwalificeerd als oplichting (feit 1) en niet als diefstal (feit 2), omdat de aangevers middels een babbeltruc zijn bewogen tot de afgifte, zodat verdachte in zoverre partieel van feit 2 moet worden vrijgesproken.
Ook feit 3 kan volledig worden bewezen, gelet op de aangiftes en de verklaring van [zoon slachtoffer 10] . De aangiftes worden ondersteund door het feit dat op basis van feit 1 kan worden vastgesteld dat verdachte op 27 en 28 november 2021 in de seniorenflat aanwezig was. Op basis van camerabeelden van de lift van de flat kan worden vastgesteld dat verdachte op de etages van de aangevers is geweest. Het DNA van verdachte is bovendien aangetroffen op een gebruikt glas dat is aangetroffen in de woning van [slachtoffer 2] . Ook voor dit feit kan gebruik worden gemaakt van schakelbewijs, gelet op de overeenkomende en kenmerkende modus operandi.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van diefstal van een geldbedrag van [slachtoffer 4] en diefstal van een telefoon van [slachtoffer 3] , omdat onder 1 een voltooide oplichting met betrekking tot dit geldbedrag en deze telefoon is tenlastegelegd. Een veroordeling hiervoor onder beide feiten zou strijd met het ne bis in idem beginsel opleveren.
Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van poging tot oplichting van [slachtoffer 5] op 27 november 2021 om 06:30 uur (feit 3). Verdachte heeft niet verzocht om afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst of het ter beschikking stellen van gegevens. Hij heeft toen slechts op haar raam getikt en gezegd dat er een taxi voor de deur stond. Ook de tenlastegelegde poging tot oplichting van [slachtoffer 5] op 28 november 2021 om 18:15 uur kan niet worden bewezen, omdat verdachte toen geen oplichtingsmiddel heeft gebruikt. Ten aanzien van de poging tot oplichting van [slachtoffer 2] wordt verzocht om verdachte vrij te spreken, omdat verdachte niet heeft verzocht om afgifte van een goed.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw geen bewijsverweren gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten 1 en 2 (oplichting van meerdere personen middels een babbeltruc en diefstallen)
[slachtoffer 1]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat er op 17 november 2021 in de ochtend bij haar werd aangebeld. Ze nam de halofoon (intercom) aan en hoorde een man die aan het snikken was. De man zei dat hij [naam] heette en dat hij haar buurman was. [naam] zei dat hij zichzelf buitengesloten had en dat hij al bij meerdere buren had aangebeld. Hij vroeg of hij zijn vader mocht bellen, waarop aangeefster hem binnen liet. Toen [naam] in haar woonkamer zat, belde hij naar zijn vader. Na het telefoongesprek zei hij dat zijn vader een reservesleutel had en hij naar Weesp moest om daar zijn vader te ontmoeten. [naam] vroeg toen of aangeefster geld had voor de trein naar Weesp, waarop aangeefster hem 20 euro heeft gegeven. [naam] zei dat hij het geld zou teruggeven zodra hij weer in zijn woning kon. Even later kwam [naam] terug en zei dat hij de reservesleutel had opgehaald, maar de voordeur van zijn woning niet open kon krijgen, omdat zijn sleutel aan de binnenkant van het slot zat. Hij vroeg of aangeefster mee wilde gaan naar een sleutelmaker bij de Dappermarkt. Aangeefster is daarop meegelopen naar de sleutelmaker. Deze bleek wegens een verbouwing gesloten te zijn. [naam] zei dat hij naar een andere sleutelmaker zou gaan. Aangeefster zei toen dat ze niet zo ver kon lopen en gaf hem een biljet van 50 euro. Even later belde [naam] voor de derde keer aan en vertelde dat hij weer 50 euro nodig had voor het vervangen van het slot. Hij zei dat hij het geld naar haar zou overmaken. [naam] was weer aan het huilen. Aangeefster heeft toen haar rekeningnummer aan verdachte gegeven en nog een biljet van 50 euro gegeven.
Toen [naam] de woning op 17 november 2021 in de middag had verlaten, zocht aangeefster naar haar telefoon. Het was haar eerder opgevallen dat [naam] op enig moment een vreemde pose had aangenomen. Toen ze haar telefoon niet kon vinden, wist ze dat [naam] haar telefoon had weggenomen.
Enkele dagen na het doen van aangifte is aan [slachtoffer 1] een foto getoond van verdachte. Aangeefster herkende hem meteen als de man die in haar woning was en haar contante geld heeft meegenomen.
[slachtoffer 3]
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat op 19 november 2021 omstreeks 18:00 uur een man aanbelde die zei dat hij de buurjongen was en dat hij zich had buitengesloten en zijn sleutels en portemonnee nog binnen in de woning lagen. Hierdoor kon hij ook zijn auto niet gebruiken. De man vroeg om een telefoon, zodat hij zijn vader kon bellen om hem te vragen of hij zijn kant op kon komen. Dit bleek niet te kunnen, en dus moest de man naar zijn vader toe in Weesp. De man vroeg eerst om een OV-kaart en vervolgens om een bijdrage voor de taxi nadat hij telefonisch bij de taxicentrale had geïnformeerd naar de kosten. Aangever heeft de man toen 40 euro gegeven. De man kwam een uur later terug en zei dat de taxichauffeur geen 100 euro kon wisselen, dus vroeg hij weer om 40 euro. Aangever heeft hem daarop weer 40 euro gegeven. In de avond van 23 november 2021 kwam de man weer aan de deur en vroeg om het rekeningnummer van aangever en zei dat zijn moeder 100 euro zou overmaken. Omdat aangever de man 80 euro had gegeven en zijn moeder 100 euro zou overmaken, heeft aangever het verschil van 20 euro ook gegeven. Een half uur later kwam de man weer terug en zei dat zijn moeder 150 euro had overgemaakt via ING. Aangever heeft de man toen nog eens 50 euro gegeven.
Op 27 november 2021 kwam de man weer bij aangever aan de deur en heeft gebruik gemaakt van de mobiele telefoon van aangever om naar zijn moeder te kunnen bellen. Toen aangever terug kwam in de huiskamer, zag hij dat hij zijn telefoon kwijt was. De man was de laatste die de telefoon had gebruikt.
Tijdens de enkelvoudige fotoconfrontatie heeft aangever verdachte op de foto herkend als de man die meerdere keren bij hem aan de deur is geweest.
[slachtoffer 4]
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij op 20 november 2021 werd benaderd door iemand die zei: “tante, tante, u bent de moeder van [naam 2] . Ik ben de broer van [naam 3] ”. Aangeefster bevestigde dat zij dat was, maar ze kende de man niet. De man vroeg of aangeefster hem wat geld kon lenen. Aangeefster had alleen een briefje van 50 euro bij zich en hield dit in haar hand. Samen liepen ze richting het postkantoor om het geld te wisselen. De man pakte op enig moment het geld uit haar hand en zei dat hij het zou omwisselen bij een lunchroom die gelegen is op de hoek van de Batjanstraat met het Ambonplein. Hij liep echter voorbij de lunchroom. De man liep zo snel dat aangeefster hem niet meer kon volgen. Zij heeft hem daarna ook niet meer gezien.
Op camerabeelden van die dag van de kruising Batjanstraat met de Ambonstraat herkent verbalisant [verbalisant 1] de (rennende) man meteen als verdachte aan zijn opvallende haardracht met inhammen, beginnende kale plek in de kruin, huidskleur en postuur.
[slachtoffer 5]
Op 26 november 2021 was aangeefster [slachtoffer 5] in haar woning toen de deurbel ging. Er stond een man voor de deur. De man zei dat hij de zoon van de buurman was, dat hij zich had buitengesloten en dat hij geen sleutel had. Hij vroeg of hij bij aangeefster even zijn vader mocht bellen. Aangeefster liep naar binnen om haar mobiel te pakken, waarna de man achter haar aan liep. De man belde zijn vader op en zei aan de telefoon dat hij de deur had dicht getrokken, maar zijn sleutels, ook die van zijn auto, in de woning had laten liggen. De man zei verder tegen zijn vader dat hij naar hem toe zou gaan om de sleutel op te komen halen en dat het eten nog op stond. De man zei tegen aangeefster dat hij geld wilde lenen voor een taxi om naar zijn vader toe te gaan. De man zei dat hij 150 euro nodig had, maar aangeefster had maar 50 euro en heeft hem dat gegeven.
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte ten aanzien van [slachtoffer 5] verklaard dat hij bij haar woning is geweest en geld aan haar heeft gevraagd en van haar heeft gekregen.
[slachtoffer 2]
Op 27 november 2021 was aangeefster in haar woning toen een man voor de deur stond. De man zei dat zijn moeder daar (de rechtbank begrijpt: in de flat) woonde en dat zijn moeder de sleutel in de binnenkant van de deur had laten zitten. Aangeefster heeft de deur geopend en de man kwam vervolgens haar woning binnen en vroeg om een glaasje water, die aangeefster hem heeft gegeven. De man keek een beetje de woning rond en ging er vervolgens ineens vandoor. Toen zag aangeefster dat haar geld dat op de eettafel in de woonkamer lag, verdwenen was.
Het glas waaruit de man gedronken had, is veilig gesteld. Uit forensische onderzoek is gebleken dat daarop het DNA van verdachte zat.
Enkelvoudige fotoconfrontaties
Een aantal aangevers heeft verdachte herkend naar aanleiding van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Het gaat om meerdere herkenningen, die onafhankelijk van elkaar tot stand zijn gekomen. Bovendien is er het nodige andere bewijs dat verdachte “de man” was die telkens in de aangiftes wordt genoemd.
Schakelbewijs
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen verklaarde soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten. Het moet daarbij gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen. In eenvoudiger taal: het bewijsmateriaal in de ene zaak kan als ondersteunend bewijs dienen in een andere, soortgelijke zaak, maar alleen als erop belangrijke punten overeenkomsten bestaan tussen beide zaken.
Uit het dossier blijkt het volgende. Een aantal mensen heeft aangifte gedaan van oplichting en diefstal. Uit de aangiftes blijkt dat het signalement en de werkwijze van de dader in veel gevallen sterk overeenkomt. De aangevers werden steeds aangesproken door een man die zich voordeed als (een familielid van) de buurman en vertelde dat hij zichzelf had buitengesloten en dat zijn sleutels, portemonnee en telefoon nog binnen lagen. De man vroeg of hij met de telefoon van de aangever of -geefster zijn vader mocht bellen, die in Weesp zou wonen. Vervolgens wist hij de aangevers tot afgifte van geld te bewegen door te vragen of hij een geldbedrag mocht lenen voor het openbaar vervoer of de taxi. Met het geld wilde hij een reis naar Weesp bekostigen om de reservesleutel op te halen. De man beloofde de aangevers het geld snel terug te betalen. In sommige gevallen kwam de man later op de dag terug om meer geld te vragen, omdat hij naar de sleutelmaker moest, de sloten vervangen moesten worden of omdat de taxichauffeur geen geld kon wisselen. In geen van de gevallen heeft de man het door hem geleende geld teruggeven aan de aangevers en in een aantal gevallen heeft de man ook de telefoon en nog ander geld van aangevers weggenomen nadat zij hem in de woning hadden binnengelaten. Hoewel de aangiftes niet op alle onderdelen overeenkomen, komen wel in vrijwel alle aangiftes meerdere van de hiervoor beschreven specifieke details terug.
De rechtbank is dus van oordeel dat sprake is van een voldoende herkenbare, specifieke en gelijksoortige modus operandi, die bovendien voldoende uniek en onderscheidend is. In dit geval kan dan ook gebruik worden gemaakt van een schakelbewijsconstructie. Daar waar voor sommige feiten geen directe ondersteuning voor de aangifte beschikbaar is, kan het steunbewijs voor die feiten worden afgeleid uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de andere feiten. Voorgaande brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de oplichtingen doormiddel van babbeltrucs alsook de diefstallen telkens door dezelfde dader, zijnde verdachte, zijn gepleegd. Dit wordt ook bevestigd door de omstandigheid dat het DNA van verdachte is aangetroffen op het glas in de woning van aangeefster [slachtoffer 2] .
Conclusie
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting van de aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] . De rechtbank spreekt verdachte vrij van oplichting van [slachtoffer 4] , omdat de rechtbank dit feit, anders dan de officier van justitie, kwalificeert als een diefstal. Uit de aangifte blijkt immers niet dat aangeefster is bewogen tot afgifte van 50 euro door middel van smoesjes van verdachte, maar dat verdachte het geldbedrag uit de handen van [slachtoffer 4] heeft gepakt. Ook spreek de rechtbank verdachte vrij van de onder feit 1 tenlastegelegde oplichting op 27 november 2021 van [slachtoffer 3] . De rechtbank acht weliswaar bewezen dat verdachte die dag is teruggekomen bij [slachtoffer 3] om hem het idee te geven dat zijn moeder (opnieuw) een bedrag naar hem zou overmaken, waardoor er een fictief verschil van 50 euro zou ontstaan, maar dit feitencomplex levert slechts een poging tot oplichting op (zoals ook tenlastegelegd onder feit 3), omdat [slachtoffer 3] vervolgens geen geld meer aan verdachte heeft gegeven.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht daarnaast bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van [slachtoffer 1] (een telefoon), [slachtoffer 4] (50 euro), [slachtoffer 2] (geld) en [slachtoffer 3] (een telefoon).
3.3.2
Feit 3 (pogingen tot oplichting van meerdere personen middels een babbeltruc)
[slachtoffer 6]
Aangeefster [slachtoffer 6] heeft verklaard dat op 27 november 2021 om 06:30 uur bij haar voordeur op het adres [adres slachtoffer 6] werd aangebeld door een man die zei dat zijn moeder buiten stond en dat hij zijn vader wilde bellen. De man zei dat zijn moeder verderop op de galerij zou wonen. Aangeefster heeft haar deur op een kier gehouden en heeft de man haar mobiele telefoon gegeven. Zij zag dat de man deed alsof hij belde. Later had een agent in haar telefoon gekeken en geen telefoongesprek gezien. De man heeft de telefoon teruggegeven en aangeefster heeft de deur, nadat ze de man had gezegd dat ze hem niet verder kon helpen, gesloten.
[slachtoffer 7]
Op diezelfde datum en omstreeks hetzelfde tijdstip was ook aangeefster [slachtoffer 7] in haar woning aan het [adres slachtoffer 7] toen de bel van de voordeur ging. Er stond een man voor de deur die vertelde dat de deur was dichtgevallen en dat hij de sleutels aan de binnenkant van de deur had laten zitten. Hij vroeg vervolgens of hij bij aangeefster binnen zijn vader mocht bellen, zodat zijn vader met de sleutel kon komen. Nadat aangeefster voorstelde om zelf de vader van aangever te bellen, antwoordde hij dat hij het wel ergens anders zou proberen.
[slachtoffer 8]
Aangeefster [slachtoffer 8] heeft verklaard dat zij op 27 november 2021 omstreeks 06:45 uur in haar woning op het [adres slachtoffer 8] was toen de deurbel ging. Er stond een man voor de deur. Hij vertelde dat zijn moeder in de flat woonde en dat zij haar huissleutel binnen vergeten was. Hij vroeg of hij zijn vader kon bellen. Aangeefster heeft haar mobiele telefoon aan hem gegeven. Aangeefster hoorde de man aan de telefoon zeggen: “Pa mijn moeder heeft de sleutels van haar woning binnen gelaten, mijn spullen zijn ook allemaal binnen.” Hierna hing de man op en vroeg de man aan aangeefster of zij een OV-kaart had. Daarna vroeg hij of hij geld van haar kon lenen. Nadat aangeefster zei dat ze geen geld had, heeft ze de deur dicht gedaan.
[slachtoffer 9]
Op 27 november 2021 omstreeks 07:10 uur werd aangeefster [slachtoffer 9] wakker van de deurbel. Aangeefster woont op het adres [adres slachtoffer 9] . Ze zag op de videodeurbel dat er een man voor de deur stond. De man zei dat hij de zoon van de buurvrouw was en dat hij de sleutel binnen had laten liggen bij zijn moeder. Hij vroeg of hij binnen mocht komen om zijn moeder te bellen. Aangeefster heeft naar de man geroepen dat hij het nummer kon geven zodat zij voor hem zijn moeder kon bellen. Toen zei de man dat dat niet hoefde en dat hij wel naar een andere buurvrouw zou gaan.
[slachtoffer 3]
Op 27 november 2021 kwam de man die door [slachtoffer 3] herkend is als verdachte opnieuw aan de deur bij [slachtoffer 3] op het adres [adres slachtoffer 3] . Verdachte zei dat zijn moeder geld probeerde over te maken, maar dat dit geld steeds terugkwam, omdat het bankrekeningnummer niet zou kloppen. Verdachte gebruikte de telefoon van [slachtoffer 3] om zijn moeder te bellen en zei: “Maak 200 euro over”, wat 50 euro meer was dan het bedrag dat aangever inmiddels aan verdachte had gegeven (zie onder 3.3.1 onder [slachtoffer 3] ). Aangever is vervolgens niet overgegaan tot het afgeven van opnieuw 50 euro. Zij heeft tegen hem gezegd dat ze zou afwachten tot het geld op haar rekening zou staan.
[slachtoffer 10]
Aangever [zoon slachtoffer 10] heeft verklaard dat hij op 28 november 2021 omstreeks 17:45 uur in de woning van mijn moeder, gelegen op het adres [adres slachtoffer 10] was toen er werd aangebeld door een man. Deze man kwam hem bekend voor, want hij had de man de dag ervoor, in de vroege ochtend, ook al gezien bij de flat. De man zei dat hij zichzelf en zijn moeder had buitengesloten doordat hij de sleutel in de woning was vergeten en haar even wilde bellen, maar geen telefoon had. Aangever heeft vervolgens de man laten bellen. Ook zei de man dat hij naar Weesp zou gaan om nog een sleutel te halen en vroeg of aangever een OV-kaart had. Aangever antwoordde dat dit niet het geval was.
Nadat de man weg was, hoorde aangever een man en vrouw praten en een signalement benoemen dat overeenkwam met dezelfde man die hem zojuist had aangesproken. Zij gaven aan dat hun moeder hetzelfde was overkomen als aangever. Niet veel later zag aangever de man uit de flat komen lopen, waarna hij hem heeft tegengehouden. Dit bleek verdachte te zijn, die vervolgens door de politie is aangehouden.
Camerabeelden [plaats delict]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verdachte op 27 en 28 november 2021 herkend op de camerabeelden die zicht geven op de liften van de flat welke gelegen is op de [plaats delict] . Te zien is dat verdachte op 27 november 2021 tussen 06:23 en 07:37 uur en op 28 november 2021 tussen 18:00 en 18:20 uur zich met de lift heen en weer verplaatst tussen verschillende etages in het gebouw.
Verder is verdachte herkend door verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op de camerabeelden van de videobel van [adres ] . Op deze beelden is te zien dat verdachte zich op 27 november 2021 om 6:35 uur begeeft in de hal van de flat ter hoogte van nummer [huisnummer] . De rechtbank is van oordeel dat kan worden aangenomen dat de persoon op de beelden van de videobel dezelfde persoon is als de persoon op de foto die is aangetroffen in de opslaghistorie van de videobel behorende bij de woning van [slachtoffer 9] . [slachtoffer 9] heeft de man op de foto namelijk herkend als de man die bij haar heeft aangebeld en volgens verbalisant [verbalisant 5] toonde de man op deze foto veel uiterlijke overeenkomsten met de persoon die hij ook op de camerabeelden van [adres ] heeft gezien.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande bewezen dat het verdachte is geweest die op 27 en 28 november 2021 door middel van een babbeltruc geprobeerd heeft om aangevers [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 10] op te lichten. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 10] hebben verdachte specifiek aangewezen als de dader en verdachte was op de momenten waarop de pogingen tot oplichting plaatsvonden aanwezig in de flat. Voor zover er geen direct steunbewijs is voor een enkele aangifte, komt de rechtbank wederom met gebruikmaking van de schakelbewijsconstructie, zoals beschreven onder kopje 3.3.2 die als hier ingelast moet worden beschouwd, tot een bewezenverklaring.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting van [slachtoffer 5] , omdat verdachte haar niet heeft gevraagd of heeft bewogen tot afgifte van enig geld of goed. In zoverre zal verdachte partieel van feit 3 worden vrijgesproken. Ook volgt vrijspraak ten aanzien van de poging tot oplichting van [slachtoffer 2] , omdat de rechtbank, zoals uit het voorgaande volgt, dit feitencomplex kwalificeert als diefstal.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op meer tijdstippen in de periode van 17 november 2021 tot en met 27 november 2021 te Amsterdam, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 1] (17 november 2021: [adres slachtoffer 1] ) en
- [slachtoffer 3] (19 en 23 november 2021: [adres slachtoffer 3] ) en
- [slachtoffer 5] (26 november 2021: [adres slachtoffer 5] ),
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en het teniet doen van een inschuld, te weten meerdere geldbedragen door met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid onder meer:
T.a.v. [slachtoffer 1]
17 november 2021 omstreeks 07.00 uur
- bij de woning van die [slachtoffer 1] aan te bellen en
- te doen alsof hij huilde en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij [naam] heet, dat hij haar buurman was, dat hij zichzelf had buitengesloten en dat hij bij meerdere buren had aangebeld maar niemand open deed en
- aan die [slachtoffer 1] te vragen of hij zijn vader mocht bellen en
- voor te wenden alsof hij met zijn vader belde en
- aan te geven dat zijn vader zijn reservesleutel had en dat hij naar Weesp toe moest omdat hij daar zijn vader zou ontmoeten en
- aan haar te vragen of zij geld voor hem had, omdat hij met de trein naar Weesp moest en
- aan te geven dat hij het geld aan haar zou teruggeven, zodat hij weer in zijn woning
kon omdat daar zijn pinpas lag en
17 november 2021 omstreeks 09.45 uur
- naar de woning van die [slachtoffer 1] te gaan en tegen haar te zeggen dat hij de reservesleutel van zijn vader had gekregen, maar dat hij de voordeur van zijn woning niet open kon krijgen omdat zijn sleutel aan de binnenkant van het slot zat en
- aan die [slachtoffer 1] te vragen of zij mee wilde gaan naar een sleutelmaker op de Dappermarkt en
- aan die [slachtoffer 1] voor te stellen om naar een andere sleutelmaker op de hoek van de Wijttenbachstraat/Linnaeusstraat te gaan toen bleek dat de sleutelmaker op de Dappermarkt in verband met een verbouwing gesloten bleek en
17 november 2021 omstreeks 13.00 uur
- bij de woning van [slachtoffer 1] aan te bellen en aan haar 50 euro te vragen omdat zijn slot vervangen zou moeten worden en daarbij tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij het geld naar haar zou overmaken en
- te doen alsof hij moest huilen
en
T.a.v. [slachtoffer 3]
19 november 2021 omstreeks 18.00 uur
- aan te bellen bij de woning van die [slachtoffer 3] en
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat hij de buurjongen was, dat hij zich had buitengesloten en dat zijn sleutels en portemonnee nog in de woning lagen waardoor hij ook zijn auto niet kon gebruiken en
- aan die [slachtoffer 3] te vragen of hij zijn telefoon kon gebruiken om zijn vader te bellen om te vragen of zijn vader die kant op kon komen en
- te doen alsof hij zijn vader belde en
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat zijn vader niet kon komen, maar dat hij naar zijn vader toe moest op de Oudegracht 99 in Weesp en
- aan die [slachtoffer 3] een OV-kaart te vragen en
- een taxicentrale te bellen die aangaf dat het tussen de 30 euro en 40 euro zou kosten om naar Weesp te gaan
19 november 2021 omstreeks 19.00 uur
- naar de woning van die [slachtoffer 3] te gaan en tegen hem te zeggen dat hij een probleem had en dat de taxichauffeur geen 100 euro kon wisselen en dat de taxi zou staan te wachten op de Wibautstraat en
- aan die [slachtoffer 3] nog eens 40 euro te vragen
23 november 2021 omstreeks 21.30 uur
- aan de deur van die [slachtoffer 3] te komen en aan hem zijn bankrekeningnummer te vragen zodat verdachtes moeder dan het geld kon overmaken en
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat zijn (verdachtes) moeder 100 euro zou overmaken terwijl [slachtoffer 3] eerder in totaal 80 euro had gegeven (en er dus een fictief verschil ontstond van 20 euro) en
23 november 2021 omstreeks 22.00 uur
- aan de deur van die [slachtoffer 3] te komen en tegen hem te zeggen dat zijn (verdachtes) moeder 150 euro had overgemaakt via ING en dat hij ( [slachtoffer 3] ) mocht kijken of het geld al was overgemaakt (en er dus een fictief verschil ontstond van 50 euro), en
T.a.v. [slachtoffer 5]
26 november 2021 omstreeks 18.30 uur
- bij de woning van die [slachtoffer 5] aan te bellen en tegen haar te zeggen “ik ben de zoon van uw buurman. Ik heb per ongeluk de deur achter mij dicht getrokken en heb geen sleutel. Mag ik mijn vader even bellen bij u?” en
- achter die [slachtoffer 5] aan te lopen haar woning in nadat zij aangaf dat zij haar mobiele telefoon voor verdachte zou pakken en
- te doen alsof hij een telefoongesprek voerde met zijn vader door te zeggen “pap ik heb de deur dicht getrokken en ben mijn sleutels vergeten in de woning. Mijn autosleutel ligt ook binnen. Dan moet ik naar je toekomen om de sleutel op te halen. Het eten staat nog op, dus ik moet wel snel naar binnen” en
- aan die [slachtoffer 5] te vragen of hij 150 euro van haar kon lenen voor een taxi naar zijn vader, welk geld zij terug zou krijgen zodra hij de sleutel had opgehaald bij zijn vader,
waardoor voornoemde personen werden bewogen tot bovenstaande afgifte;
Feit 2
in de periode van 17 november 2021 tot en met 27 november 2021 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere geldbedragen en telefoons, toebehorende aan [slachtoffer 1] (17 november 2021; telefoon) en [slachtoffer 4] (20 november 2021; 50 euro) en [slachtoffer 2] (27 november 2021; geld) en [slachtoffer 3] (27 november 2021; telefoon).
Feit 3
op meer tijdstippen in de periode van 27 tot en met 28 november 2021 te Amsterdam telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 10] te bewegen tot de afgifte van meerdere geldbedragen, in elk geval van enig goed, door met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid onder meer:
Op 27 november 2021
- omstreeks 06:30 uur bij [adres slachtoffer 6] ( [slachtoffer 6] ) aan te bellen en voor te wenden dat zijn moeder buiten stond en te vragen of hij even zijn vader mocht bellen en voor te doen alsof zijn moeder verderop op de galerij zou wonen en
- omstreeks 06:30 uur bij [adres slachtoffer 7] ( [slachtoffer 7] ) aan te bellen en voor te wenden dat zijn deur was dichtgevallen en de sleutels aan de binnenkant van de deur zaten en hij naar binnen mocht komen om zijn vader te bellen en/of voor te wenden dat zijn vader de sleutel zou komen brengen en
- omstreeks 06:45 uur bij Kramatplantsoen 93 ( Shalaan ) aan te bellen en voor te wenden dat zijn moeder in deze flat woonde en dat zij haar huissleutel binnen was vergeten en hij zijn vader mocht bellen en te doen alsof hij zijn vader aan de lijn had en te vragen om een OV-kaart en te vragen of hij geld mocht lenen en
- omstreeks 07:10 uur bij Kramatplantsoen 7 ( Kanters ) aan te bellen en voor te wenden dat hij de zoon van de buurvrouw was en dat hij de sleutel binnen had laten liggen bij zijn moeder en te vragen of hij binnen mocht komen om zijn moeder te bellen en
- op onbekend tijdstip bij Tweede Boerhaavestraat 42 HL ( Van Dillewijn ) aan te bellen en tegen hem te zeggen dat zijn (verdachtes) moeder het geld probeerde over te maken, maar dat het geld (150 euro) steeds terugkwam, omdat het eerder door hem opgegeven bankrekeningnummer niet zou kloppen en met de telefoon van [slachtoffer 3] te doen alsof hij (verdachte) zijn moeder belde en te zeggen “maak 200 euro over” (en er dus een fictief verschil van 50 euro ontstond)
Op 28 november 2021
- omstreeks 18:15 uur bij [adres slachtoffer 10] ( [slachtoffer 10] ) aan te bellen en voor te wenden dat hij de sleutel van zijn moeder was vergeten en dat hij zijn moeder wilde bellen, maar dat hij zelf geen telefoon had en dat hij naar Weesp zou gaan om nog een sleutel te halen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten die hij bewezen acht, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast is aangevoerd dat verdachte in zijn beleving in goed overleg is weggegaan uit de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) in [plaatsnaam] . De belangrijkste reden daarvoor was een probleem met de voormalige echtelijke woning in [plaatsnaam 2] . Verdachte zou in verband met de opname van zijn ex-partner in een verpleeghuis, deze woning toebedeeld kunnen krijgen, maar moest daarvoor nog het nodige regelen. Het toezicht zou worden overgedragen aan de reclassering in [plaatsnaam 2] , maar dat is door omstandigheden niet van de grond gekomen. Bij het vorige traject is er onvoldoende aandacht geweest voor de ADHD die bij verdachte is gediagnosticeerd. Inmiddels krijgt verdachte hier in de PI medicatie voor en is hij abstinent van drugs. Aan verdachte dient een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een forse werkstraf te worden opgelegd. Een strak hulpkader met een ambulante behandeling biedt verdachte handvatten om de dingen voor elkaar te krijgen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van meerdere, kwetsbare slachtoffers, pogingen daartoe en diefstallen. Hij heeft de slachtoffers met een babbeltruc geld afhandig weten te maken en in een aantal gevallen heeft hij ook goederen weggenomen. Daarvoor heeft verdachte zich ook bij slachtoffers de woning in weten te praten. Verdachte is in een aantal gevallen zelfs meermalen teruggekeerd bij hetzelfde slachtoffer om (te proberen om) nog meer geld afhandig te maken. Door zijn geraffineerde wijze van oplichting heeft verdachte niet alleen geld en goederen van zijn slachtoffers afgenomen, maar ook hun gevoel van vertrouwen en veiligheidsgevoel, zoals ook blijkt uit de aangiftes en de slachtofferverklaring van mevrouw [slachtoffer 1] . In het geval van mevrouw [slachtoffer 1] geldt zelfs dat zij recent was geopereerd wegens kanker en daardoor slecht ter been was. Verdachte was daarvan op de hoogte en heeft haar desondanks mee laten lopen met het overduidelijke doel geld van haar af te nemen. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op deze wijze misbruik heeft gemaakt van de hulpvaardigheid en het vertrouwen van zijn slachtoffers die in de meeste gevallen al op hoge leeftijd waren.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 1 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor oplichting en diefstallen. Uit een vonnis van 22 april 2021 blijkt dat verdachte toen is veroordeeld voor meerdere feiten die een soortgelijke modus operandi hebben als de feiten in onderhavige strafzaak. In die zaak had verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen, waarvoor hij nog in een proeftijd liep. Dit heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw over te gaan tot het plegen van soortgelijke feiten. De rechtbank weegt deze omstandigheid in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
In het dossier bevindt zich een rapportage van reclassering GGZ Fivoor van 8 december 2021. Het betreft een advies om een lopend reclasseringstoezicht voortijdig negatief te beëindigen. Uit het rapport volgt dat verdachte zich niet begeleidbaar opstelt. Zijn gedrag kan niet worden beïnvloed en het recidiverisico kan niet worden beperkt. Het risico op recidive is hoog. Verdachte was opgenomen op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) in [plaatsnaam] , maar heeft deze opname op eigen initiatief – en tegen het advies van de reclassering in – in november 2021 laten beëindigen. Hierna is geprobeerd om het toezicht ambulant vorm te geven, maar dat is niet gelukt, omdat verdachte niet te bereiken was. De reclassering ziet geen mogelijkheden om het toezicht vorm te geven.
Hoewel de raadsvrouw op de zitting naar voren heeft gebracht dat verdachte graag met de reclassering aan de slag wil en dat verdachte betwist wat de reclassering in voornoemd rapport over hem heeft opgeschreven, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de bevindingen en conclusies van de reclassering te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden geen mogelijkheid is, gelet op het reclasseringsrapport en de hardnekkige recidive van verdachte.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat – in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie – een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vorderingen benadeelde partij

7.1
Vordering van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 255,41 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 120,- aan verstrekt geld aan verdachte, € 126,46 voor een nieuwe telefoon en € 8,95 voor een nieuw telefoonhoesje, een bedrag van en € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In aanvulling op de vordering tot schadevergoeding worden kosten voor een psychische behandeling bij iPractice voor een bedrag van € 1.050,- gevorderd en een bedrag van € 484,- aan proceskosten, te weten geleverde rechtsbijstand
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, behalve ten aanzien van de kosten voor de psycholoog van € 1.050,- omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Voor dat deel dient [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard. De gevorderde proceskosten kunnen worden toegewezen conform het liquidatietarief. Indien er meer gevorderd is dan dat tarief dient [slachtoffer 1] ook voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot immateriële schadevergoeding dient te worden afgewezen of dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard vanwege onvoldoende onderbouwing, subsidiair dient dit bedrag te worden gematigd. De kosten voor de behandeling zijn alleen benoemd in de brief van de advocaat en niet in de vordering zelf (en daarmee niet gevorderd). Bovendien zijn die kosten niet onderbouwd, zodat ook deze post kan worden afgewezen ofwel [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in dat deel van de vordering dient te worden verklaard. De proceskosten dienen te worden afgewezen of aanzienlijk worden gematigd.
Oordeel rechtbank
Vast staat dat aan [slachtoffer 1] door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft benadeelde partij [slachtoffer 1] aangetoond dat de gestelde materiële schade, waar het de telefoon met hoesje en het door haar afgegeven geld betreft, is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde. De in relatie tot het verloren gegane geld en telefoon gevorderde vergoeding van € 255,41 zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 november 2021.
[slachtoffer 1] zal ten aanzien van de gevraagde kosten voor het ondergaan van een psychische behandeling niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Er is onvoldoende onderbouwd dat zij de aangegeven behandeling moet ondergaan. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. [slachtoffer 1] kan dit deel van haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Volgens artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde recht op vergoeding van immateriële schade indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] geen medische informatie aan haar vordering tot vergoeding van immateriële schade ten grondslag heeft gelegd, zodat niet duidelijk is of naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel als gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten is of had kunnen worden vastgesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. Hierbij heeft de rechtbank meegenomen dat sprake is van een kwetsbaar slachtoffer ( [slachtoffer 1] was destijds 64 jaar oud en herstellende van een zware operatie in verband met kanker, hetgeen ze ook met verdachte had gedeeld) en dat zij in haar eigen woning (wat een veilige plek moet zijn) is opgelicht en bestolen. Blijkens de onderbouwing van de vordering voelt [slachtoffer 1] zich sindsdien zeer angstig in haar eigen woning en in haar eigen omgeving en voelt zij zich ook genoodzaakt om in verband hiermee psychische hulp te zoeken.
De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 november 2021.
Veroordeling in kosten en schadevergoedingsmaatregel
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan
laatstgenoemde, de na te noemen schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
Kosten rechtsbijstand
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 374,- (2 punten à € 187,-, 1 punt voor het indienen van de vordering en 1 punt voor het bijwonen van de zitting).
Bij de toepassing van het liquidatietarief dient aansluiting te worden gezocht bij de competentieregels voor de civielrechtelijke procedure. Dat wil zeggen dat voor deze zaak, met een vordering tot en met € 25.000,- aansluiting wordt gezocht bij het liquidatietarief kanton per 1 februari 2021.
7.1.2
Vordering van [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 328,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 178,- voor de weggenomen telefoon en € 150,- aan verstrekt geld aan verdachte, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook vordert de benadeelde partij dat aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van deze vordering geen verweren gevoerd.
Oordeel rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2021.
Veroordeling in kosten en schadevergoedingsmaatregel
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan
laatstgenoemde, de na te noemen schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de vordering van 8 februari 2022 van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/274977-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 22 april 2021 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van vier maanden te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 310, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
oplichting, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
diefstal, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
poging tot oplichting, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 255,41(tweehonderdvijfenvijftig euro en eenenveertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en
€ 500,-(vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 november 2021) tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot op heden begroot op
€ 374,-(driehonderdvierenzeventig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1]
voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting opten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 755,41(zevenhonderdvijfenvijftig euro en eenenveertig eurocent) te betalen, bestaande uit € 255,41 (tweehonderdvijfenvijftig euro en eenenveertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 november 2021) tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast
voor de duur van 15 (vijftien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van
€ 328,-(driehonderdachtentwintig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 november 2021) tot aan de dag waarop deze volledig is voldaan.
Legt verdachte de verplichting opten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat
€ 328,-(driehonderdachtentwintig euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast
voor de duur van 7 (zeven) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 22 april 2021, namelijk
4 (vier) maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en B. Yeşilgöz
,rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 maart 2022.