ECLI:NL:RBAMS:2022:1362

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/777
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzettingen van exploitatievergunningen voor passagiersvaart en de rechtspositie van belanghebbenden

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 februari 2022, is de rechtszaak behandeld tussen Arviro B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de omzetting van exploitatievergunningen voor passagiersvaart van onbepaalde tijd naar bepaalde tijd. Eiseres, Arviro B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van haar exploitatievergunning, die ambtshalve door de gemeente was aangepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij geen belanghebbende is in de zin van de wet. De rechtbank oordeelt dat de exploitatievergunning persoons- en vaartuiggebonden is en dat de eiser, die het vaartuig huurt, niet de vergunninghouder is. Hierdoor heeft hij geen rechtens te respecteren belang bij de procedure.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiseres en andere betrokken partijen beoordeeld over de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het college. De rechtbank concludeert dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de zittende vergunninghouders en hun personeel, en dat de omzettingsbesluiten niet in strijd zijn met het recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de vergunninghouders en hun personeel zijn gewogen en dat de besluiten voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er voldoende aandacht is geweest voor alternatieven voor het volumebeleid, en dat de besluiten voldoen aan de eisen van de Dienstenrichtlijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond verklaard, en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/777

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

Arviro B.V.,te Amsterdam, eiseres en
[eiser], te Amsterdam, eiser
samen: eisers
(gemachtigde: mr. J. Monster),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigden: mr. J. Bootsma, mr. S. van Heukelom-Verhage, mr. B.S. Jaasma en
mr. M. de Wit).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de exploitatievergunning van eiseres voor het vaartuig [naam vaartuig] ambtshalve gewijzigd in een vergunning voor bepaalde tijd met de volgende einddatum: 1 maart 2024.
Bij besluit van 29 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft in deze zaak en de zaken genoemd in de bijlage [1] bij deze uitspraak een regiezitting gehouden op 22 april 2021, waarbij met partijen afspraken zijn gemaakt over het verloop van de procedure.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te repliceren en te dupliceren.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden van dinsdag 16 november 2021 tot en met 30 november 2021 in deze zaak en de zaken genoemd in de bijlage. De zaken zijn gezamenlijk behandeld. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek in alle zaken gesloten. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door bovenstaande gemachtigden.

Conclusie

1. De rechtbank stelt eisers
niet in het gelijk.
2. De rechtbank heeft het beroep van eisers gelijktijdig behandeld met de beroepen van andere Amsterdamse reders voor passagiersvaart. [2] Al deze reders komen op tegen de omzetting van hun exploitatievergunning passagiersvaart van onbepaalde tijd naar bepaalde tijd. De reders hebben een aantal beroepsgronden gezamenlijk ingediend en tijdens de behandeling hebben de reders ook over en weer naar elkaars standpunten verwezen. De rechtbank heeft er voor gekozen de gezamenlijke standpunten te bespreken en te beoordelen in één enkele uitspraak. Bij uitspraak van 22 februari 2022 [3] heeft de rechtbank geoordeeld dat de omzetting van de exploitatievergunning van onbepaalde tijd naar bepaalde tijd niet in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht. Voor alle gezamenlijke gronden en het oordeel daarover, verwijst de rechtbank naar die uitspraak. De uitspraak is bijgevoegd en maakt onderdeel uit van deze uitspraak. [4]
3. In deze uitspraak zal de rechtbank ingaan op de individuele gronden van eisers.

Feiten en omstandigheden

4. Bij besluit van 19 april 2013 is aan eiseres een exploitatievergunning verleend voor het vaartuig [naam vaartuig] . Het vaartuig valt in het segment bemand gesloten. De vergunning is verleend voor vergunninggebied 1.
5. Op 12 april 2019 heeft eiseres met eiser een koop/huurovereenkomst gesloten. Eiser heeft het vaartuig [naam vaartuig] van eiseres gekocht en huurt de bij dat vaartuig behorende exploitatievergunning van eiseres.

Individuele beroepsgronden

-
Is het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard?
6. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser volgens verweerder geen belanghebbende is. Eiser is namelijk geen vergunninghouder en heeft alleen een afgeleid belang. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser stelt dat hij wel belanghebbende is omdat hij het vaartuig exploiteert.
7. Alleen een belanghebbende kan bezwaar maken tegen een besluit. Belanghebbende is degene wiens belang rechtstreek bij een besluit is betrokken. Het moet hier gaan om een voldoende objectief, actueel, eigen, persoonlijk belang dat rechtstreeks geraakt wordt door het bestreden besluit.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De exploitatievergunning voor passagiersvaart is persoons- en vaartuiggebonden. Dit volgt uit de Vob [5] . Een vergunning wordt verleend aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon. Indien een wijziging plaatsvindt in de exploitatie, moet hiervoor een wijziging tenaamstelling worden aangevraagd. Eiser is eigenaar van het vaartuig [naam vaartuig] en huurder van de exploitatievergunning. Eiser is niet de vergunninghouder. Het besluit tot omzetting van de vergunning van onbepaalde tijd naar bepaalde tijd kan gevolgen hebben voor eiser, maar voor hem brengt dat besluit slechts gevolgen mee via de privaatrechtelijke verhouding tussen hem en eiseres, te weten de huurovereenkomst. Doordat eiser, zonder dat hij een wijziging tenaamstelling heeft aangevraagd, de “ [naam vaartuig] ” is gaan exploiteren, heeft eiser wel een belang, maar dit is geen rechtens te respecteren belang. Daarmee bedoelt de rechtbank: eiser heeft de vergunning van een ander gebruikt in strijd met de regels (de Vob). Hij komt nu in feite op voor zijn belang om ook in de toekomst de vergunning in strijd met de regels te kunnen blijven gebruiken. Dat is een belang dat logischerwijs niet bij de rechtbank kan worden verdedigd. De enkele suggestie dat zo’n constructie in de Amsterdamse passagiersvaartbranche vaker voor zou komen, is niet voldoende om dat anders te maken. Eiser is niet aan te merken als belanghebbende.
-
Heeft het college acht geslagen op de belangen van de zittende vergunninghouders en hun personeel?
9. De reder heeft aangevoerd dat alle omzettingsbesluiten onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen, omdat geen weging plaats heeft gevonden tussen de rechten van nieuwe toetreders op grond van de artikelen 15, 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest EU) en de rechten van de ‘zittende’ vergunninghouders en hun personeel op werkzekerheid, vrijheid van dienstverrichting en eigendom. De omzetting van de vergunningen zonder een afdoende overgangstermijn maakt een inbreuk op het recht op werkzekerheid van de ondernemers en hun personeel. De besluiten ontberen een zorgvuldige belangenafweging en zijn onvoldoende gemotiveerd. Bij de weging moet meer belang worden gehecht aan de rechten van de zittende vergunninghouders ten opzichte van de nieuwe toetreders.
10. De rechtbank overweegt dat de omzettingsbesluiten voldoende recht moeten doen aan alle relevante betrokken belangen en dus inderdaad ook die van de vergunninghouders en hun personeel. Dat hun belangen bij het behoud van hun werk, hun ondernemingen, investeringen, pensioenen en de gevolgen voor hun personeel relevant zijn is niet in geschil. Door de toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn [6] moet in het kader van het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel worden gewogen of het volumebeleid voldoende recht doet aan (ook) deze belangen. Datzelfde unierechtelijk evenredigheidsbeginsel is maatgevend voor de vraag of beperkingen van de grondrechten genoemd in het Handvest EU door het volumebeleid aanvaardbaar zijn. Dat betekent dat de verwijzing naar de in het Handvest EU genoemde rechten het toetsingskader voor de rechtbank niet anders maakt. De vraag is of het volumebeleid de toets aan het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel kan doorstaan. Voor het antwoord op die vraag verwijst de rechtbank naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de uitspraak van 22 februari 2022. [7] In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het volumebeleid evenredig is. Het volumebeleid is coherent en systematisch. Ook is het geschikt om de leefbaarheid in de stad te verbeteren en de balans tussen voorzieningen gericht op bezoekers en bewoners te verbeteren. Tot slot gaat het volumebeleid niet verder dan strikt noodzakelijk en kan het doel, het verbeteren van de leefbaarheid, niet met andere minder vergaande maatregelen bereikt worden.
-
Heeft het college voldoende oog gehad voor alternatieven voor het volumebeleid?
11. De reders hebben betoogd dat er onvoldoende aandacht is geweest voor mogelijke alternatieven voor het volumebeleid. Het lotingssysteem waar verweerder voor heeft gekozen heeft onwenselijke effecten, een dergelijk lotingssysteem wordt niet door de Dienstenrichtlijn vereist. Rechtmatige alternatieven zijn goed denkbaar, bijvoorbeeld door het plaatsen van de 550 nu varende vaartuigen op een lijst van (vrij verhandelbare) vaartuigen die passagiers mogen vervoeren. Een dergelijk alternatief is verenigbaar met de Dienstenrichtlijn, omdat op grond van artikel 15 Dienstenrichtlijn eisen kunnen worden gesteld die de omvang van de passagiersvaart beperken, zonder dat die eisen leiden tot schaarse rechten, want de rechten zijn nog steeds beschikbaar voor iedereen die aan de eisen voldoet.
12. De rechtbank overweegt dat het college in de bestreden besluiten voorstellen van diverse reders voor minder beperkende maatregelen heeft besproken en verworpen. Er is daarmee in het algemeen voldoende aandacht geweest voor alternatieven voor het volumebeleid.
13. De rechtbank overweegt voorts dat de bestreden besluiten niet zien op het lotingssysteem voor de nieuwe vergunningen, maar slechts op de omzetting van de huidige exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd naar vergunningen voor bepaalde tijd. De Dienstenrichtlijn schrijft die omzetting dwingend voor, wanneer het aantal te verlenen vergunningen wordt beperkt. Het voorstel van de reders gaat er, net als het college, vanuit dat het nodig is de passagiersvaart te beperken. De vraag is dus of het college de passagiersvaart voldoende kan beperken, zonder het aantal te verlenen vergunningen te beperken.
14. Het college heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de Dienstenrichtlijn voorschrijft dat reële mededingingsruimte moet worden geboden aan nieuwkomers en reders die hun vloot willen uitbreiden. De Dienstenrichtlijn biedt geen ruimte voor een bevoordeling van de zittende vergunninghouders boven de nieuwe toetreders, ook niet als de rechten worden beperkt in de vorm van eisen in plaats van een vergunningsstelsel. Het voorstel om aan te wijzen met welke vaartuigen mag worden gevaren, bevoordeelt de zittende reders en is om die reden dus een eis die niet met de Dienstenrichtlijn is te verenigen. De in dit verband genoemde uitspraak over de Litouwse vissers [8] brengt daar geen verandering in. Die uitspraak heeft namelijk geen betrekking op de Dienstenrichtlijn maar op een Verordening op de visserij, waarin staat opgenomen dat historische vangstrechten een criterium mogen zijn bij de verdeling van visrechten. De Dienstenrichtlijn kent een dergelijke bepaling niet. Bij het door de reders voorgestelde stelsel is niet te verwachten dat voldoende ruimte voor nieuwe toetreders zal bestaan, zodat nieuwe toetreders op gelijke voet met de huidige vergunninghouders aan de markt kunnen deelnemen. Zij zouden dan immers van de huidige vergunninghouders afhankelijk zijn om een vaartuig te kunnen kopen. De huidige vergunninghouders zouden daarmee een sterk middel in handen hebben om de toegang tot de markt te beperken. Dat onder het huidige vergunningsstelsel een levendige handel in passagiersvaartuigen bestaat kan zo zijn, maar dat betreft niet de situatie waarin alleen met de reeds in gebruik zijnde vaartuigen mag worden gevaren. Verweerder betwijfelt terecht dat in die situatie voldoende gelijke kansen zouden bestaan voor nieuwe toetreders.
-
Overige gronden
15. Eiseres heeft aangevoerd dat in het nieuwe beleid op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met de sociaaleconomische gevolgen voor de vele kleine zelfstandigen en rederijen met een klein aantal vergunningen, zoals eiseres. Ook heeft het college ten onrechte bij het bepalen van de terugverdientijd alleen rekening gehouden met de afschrijvingen van investeringen. Het college had hierbij meer factoren moeten betrekken.
16. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het college eerst een level playing field had moeten verzekeren tussen de huidige partijen voordat het volumebeleid had kunnen worden doorgevoerd. Door geen rekening te houden met het ontbreken van een eerlijk level playing field in de toegang tot de op- en afstaplocaties en locaties voor kaartverkoop is er sprake van een onzorgvuldig en onredelijk besluit, mede gelet op de gevolgen die dat heeft voor de terugverdientijd.
17. De rechtbank overweegt dat de door het college gehanteerde overgangstermijn in het algemeen niet onredelijk is. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van 22 februari 2022. [9] Eiseres heeft aangevoerd dat in haar specifieke geval de overgangstermijn wel onredelijk uitpakt. In de onderhavige procedure is de rechtbank niet gebleken dat eiseres onvoldoende tijd heeft gekregen om zich voor te bereiden op de overgang van een vergunning voor onbepaalde naar bepaalde tijd of dat het bestreden besluit in haar individuele geval onevenredige gevolgen heeft.

Conclusie

18. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, en mr. M.F. Ferdinandusse en mr. S.D. Arnold, leden, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke en mr. T. van Soldt, griffiers
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE 1 – OVERZICHT ZAAKNUMMERS

Gemachtigde: Adviesburo Monster, mr. J. Monster

21/776
[naam 1]
21/777
[eisers]
21/778
Demi Trading B.V.
21/779
De Rederij c.v.
21/780
[naam 2]
21/781
Flagship Amsterdam V.o.f.
21/782
Indysign B.V.
21/783
Luxe Boten B.V.
21/784
Rederij Mokum B.V.
21/785
Mokumboot B.V.
21/786
Mokumboot B.V.
21/787
Rederij Friendship v.o.f.
21/788
[naam 3]
21/799
R.K. Management Beheer B.V.
21/790
Starboard Boats B.V.
21/791
[naam 4]
21/792
[naam 5]
21/793
[naam 6]

Gemachtigde: AKD, mr. E. Dans

21/1701
Stromma Holland B.V.
Stromma Nederland B.V.
Canal Bus B.V.
Canal Rondvaart B.V.
Meijers Rondvaarten B.V.

Gemachtigde: jhr. mr. A.R.Ph. Boddaert

21/1502
[naam 7]

Gemachtigde Van Doorne N.V., mr. C.W. Kniestedt, mr. A. Vegt

21/1699
Reederij P. Kooij B.V.
Reederij E.E. Plas B.V.
Beleggingsmaatschappij P. Kooij B.V.
[naam 8]

Gemachtigde: Duijn Bloem Voss Advocaten, mr. M.S.F. Loor

21/1767
Amsterdam Sloep Huur V.o.f.

Gemachtigde: LNW advocaten, mr. P.A. Willemsen

21/845
[naam 9]
21/846
[naam 10]
21/847
[naam 11]
21/848
[naam 12]
21/849
Sinta B.V.
[naam 13]
[naam 14]
[naam 15]
[naam 16]
[naam 17]
[naam 18]

Gemachtigde: ngnb advocaten, mr. A.B. Blomberg

21/1695
[naam 19]

Gemachtigde: mr. P. Nicolaï

21/1642
Amsterdam Boat Events B.V.
21/1643
[naam 20]
21/1644
Rederij Amsterdam B.V.
Amsterdam Boats B.V.
RAAB B.V.
21/1645
[naam 21]
Adeline B.V.
Salonboot Dame van Amstel B.V.
Emmerik & Vellekoop Holding B.V.
21/1646
Rederij Belle B.V.
21/1647
Smidtje Holding B.V.
21/1648
Smidtje Beheer B.V.
21/1649
[naam 22]
21/1650
[naam 23]
[naam 24]
21/1651
De Kleijn Amsterdam B.V.
CBD
21/1652
[naam 25]
21/1653
De Muze B.V.
CBD Holding
21/1654
[naam 26]

Gemachtigde: mr. C. Post

21/1523
[naam 27]

Gemachtigde: Six Advocaten, mr. I. van den Berg

21/1447
[naam 28]
21/1448
V.O.F. JoMart
21/1449
[naam 29]
21/1450
[naam 30]
21/1452
Rederij Aemstelland B.V.
21/1453
Paradis Private Boat Tours B.V.
21/1454
Amsterdamse Salonboot Rederij B.V.
21/1456
[naam 31]
21/1457
[naam 32]
21/1459
[naam 33]
21/1460
[naam 34]
21/1461
[naam 35]
21/1462
[naam 36]
21/1463
De Wolfsburght B.V.

Gemachtigde: Stek Advocaten, mrs. R. Elkerbout, Z. van den Bosch en L. Bremmer

21/1364
[naam 37]
[naam 38]
Rederij Nassau B.V.
[naam 39]
Amsterdam bootverhuur B.V.
[naam 40]

Gemachtigde: Wieringa Advocaten, mrs. S. Levelt en L. Tellegen

21/1737
[naam 41]
Smidtje Exploitatie B.V.
New Orange B.V.
Rederij Lovers B.V.
21/1307
Boat2Go B.V.

Procedeert zelf

21/1770
Sloepdelen B.V.
Adam’s Boats B.V.
21/1635
Boaty B.V.

BIJLAGE II – UITSPRAAK VAN 22 FEBRUARI 2022

Voetnoten

1.Zie bijlage 1.
2.Voor een overzicht van alle zaaknummers, zie bijlage 1.
4.Zie bijlage 2
5.Verordening op het binnenwater 2010.
6.Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.
7.ECLI:NL:RBAMS:2022:563, rechtsoverweging 17 tot en met 23.
8.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:565.
9.ECLI:NL:RBAMS:2022:563, rechtsoverweging 26.1 tot en met 29.