ECLI:NL:RBAMS:2022:1371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
C/13/708417 / KG ZA 21-841
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van horeca-bedrijfsruimte wegens huurachterstand en geschil over huurkorting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser 1] en [gedaagde] over de ontruiming van een horeca-bedrijfsruimte. [eiser 1], eigenaar van het pand, vorderde ontruiming van de horecagelegenheid die door [gedaagde] wordt geëxploiteerd, vanwege een aanzienlijke huurachterstand. De huurachterstand was ontstaan door een combinatie van niet-tijdige betalingen en een beroep van [gedaagde] op huurkorting vanwege de coronamaatregelen. De rechter oordeelde dat [gedaagde] niet zonder overleg de huur met 50% mocht verlagen en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims over gebreken aan de bedrijfsruimte. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, met een termijn van twee weken voor [gedaagde] om het pand te verlaten. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.315,33 aan [eiser 1] voor huurachterstand, boetes en buitengerechtelijke kosten. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie werden afgewezen, omdat deze niet tijdig waren ingediend en er geen verband was met de vorderingen in conventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/708417 / KG ZA 21-841 HH/MvG
Vonnis in kort geding van 8 februari 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers in conventie bij dagvaarding van 18 oktober 2021,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.L.A. Verleun te Mijdrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G.I. Beij te Amsterdam.
Eisers worden hierna gezamenlijk (en in enkelvoud) [eiser 1] genoemd en gedaagde [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Op de mondelinge behandeling van dit kort geding op 26 oktober 2021 heeft [eiser 1] zijn vorderingen toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en tevens een tegenvordering ingesteld. [eiser 1] heeft de tegenvordering bestreden. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [gedaagde] tevens een pleitnota.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiser 1] en zijn echtgenote met mr. Verleun,
- [gedaagde] met mr. Beij.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgesteld met daarin opgenomen de tussen partijen ter zitting gemaakte afspraken. Vervolgens is dit kort geding pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil alsnog onderling te regelen. Bij e-mail van 13 december 2021 heeft [eiser 1] meegedeeld dat partijen geen schikking hebben bereikt en verzocht om een voortzetting van de mondelinge behandeling.
1.4.
Vervolgens is beslist dat de mondelinge behandeling wordt voortgezet. Voorafgaand daaraan hebben partijen producties ingediend en heeft [gedaagde] zijn tegenvordering vermeerderd.
1.5.
Op 18 januari 2022 is de mondelinge behandeling voortgezet, waarbij [eiser 1] , [gedaagde] en hun advocaten aanwezig waren. De advocaten van partijen hebben aan de hand van een pleitnotitie hun standpunten nader toegelicht.
1.6.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn broer en zus en hebben gezamenlijk in eigendom het pand aan de [adres] . Dit pand bestaat uit een horeca-bedrijfsruimte en een bovengelegen woning, waar [eiser 1] met zijn echtgenote woont.
2.2.
Op grond van een tussen partijen gesloten huurovereenkomst huurt [gedaagde] de horeca-bedrijfsruimte van dit pand sinds 1 december 2015 van [eiser 1] . In dit pand exploiteert hij restaurant [naam restaurant] . De huurprijs bedraagt € 2.150,00 per maand en is bij vooruitbetaling (voor of op de eerste dag van de betreffende periode) verschuldigd. In artikel 1.2 van de huurovereenkomst staat dat het gehuurde casco is verhuurd. In artikel 26.2 van de Algemene Bepalingen, die deel uitmaken van de huurovereenkomst, staat dat huurder een boete verbeurt van minimaal € 300,00 per maand in het geval de huur niet tijdig wordt betaald.
2.3.
Bij brief van 20 april 2020 heeft [eiser 1] aan [gedaagde] geschreven dat hij een huurachterstand heeft € 12.475,00 en dat hij bereid is deze achterstand kwijt te schelden als [gedaagde] uiterlijk 25 april 2020 het pand aan [eiser 1] overdraagt.
2.4.
Op 4 mei 2020 hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] zal gaan inlopen op de huurachterstand en dat hij vanwege de coronacrisis met terugwerkende kracht met ingang van 15 maart 2020 de helft van de huurprijs betaalt.
2.5.
Bij e-mail van 26 mei 2021 heeft [eiser 1] aan [gedaagde] meegedeeld dat hij per 1 juni 2021 weer de volledige huurprijs dient te gaan betalen. [gedaagde] heeft daarop geantwoord dat zijn restaurant niet is geopend en hij recht heeft op 60% korting op de huurprijs.
2.6.
Voor de maanden juni, juli en augustus 2021 heeft [gedaagde] € 1.075,00, zijnde de helft van de huurprijs, betaald aan [eiser 1] en voor september 2021 € 1.025,00.
2.7.
Bij brief van 19 augustus 2021 van zijn advocaat heeft [eiser 1] aan [gedaagde] meegedeeld dat hij een boete van minimaal € 300,00 per maand verschuldigd is in het geval hij de huur niet tijdig betaald. [gedaagde] is in deze brief gesommeerd om € 5.998,40 aan [eiser 1] te betalen.
2.8.
[eiser 1] heeft een door hem opgesteld overzicht van 14 oktober 2021 in het geding gebracht. Hierin begroot hij zijn vordering op [gedaagde] op € 9.241,78, bestaande uit € 6.500,00 aan huurachterstand, € 1.500,00 aan boetes over de maanden juni tot en met oktober 2021, € 36,33 aan vervallen rente en € 1.205,45 aan buitengerechtelijke kosten.
2.9.
Op 22 oktober 2021 heeft [gedaagde] onder protest een bedrag van € 5.000,00 betaald aan [eiser 1] .
2.10.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 26 oktober 2021 hebben partijen, voor zover van belang, afgesproken dat [gedaagde] uiterlijk op
28 oktober 2021 een bedrag van € 500,00 aan [eiser 1] betaalt ter zake van achterstand van de huur, hij vanaf 1 november 2021 bij vooruitbetaling maandelijks een bedrag van € 2.150,00 aan huur betaalt en [gedaagde] de huur voor november uiterlijk op 1 november 2021 betaalt. Verder hebben partijen afgesproken om in het pand te bekijken wat er aan eventueel onderhoud nodig is en dat zij vervolgens afspraken zullen maken over de uitvoering van geconstateerd noodzakelijk onderhoud.
2.11.
[gedaagde] heeft op 28 oktober 2021 € 500,00 en op 1 november 2021 € 2.150,00 betaald aan [eiser 1] .
2.12.
Op 5 november 2021 heeft P.C. van Honschoten van de firma Tekenis B.V. op verzoek van [gedaagde] de horeca-bedrijfsruimte van het pand onderzocht. Van Honschoten heeft onderzoek gedaan naar de oorzaak van slakken en een muffe lucht in het restaurant, water in de kelderruimte, geluidsoverlast van de bovenwoning van [eiser 1] en omgekeerd en gruis vanuit het plafond. Op 15 november 2021 heeft [eiser 1] samen met zijn adviseur R.J. Pannekoek van Architektenburo R.J. Pannekoek B.V. deze onderwerpen met Van Honschoten besproken. Partijen zijn het niet eens geworden of en zo ja welk onderhoud moet worden uitgevoerd.
2.13.
[gedaagde] is, zonder overleg met [eiser 1] , met ingang van 1 december 2021 de helft van de huurprijs aan [eiser 1] gaan betalen.
2.14.
[gedaagde] heeft aanvankelijk geen coronasteun aangevraagd, omdat hij geen schuld wil bij de overheid. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling heeft hij desgevraagd verklaard eind december 2021 steun te hebben aangevraagd.
3. Het geschil in conventie
3.1.
[eiser 1] vordert - samengevat en na vermindering van eis - [gedaagde] te veroordelen tot:
I. ontruiming van de horecabedrijfsruimte,
II. betaling van € 4.245,78 (€ 1.500 aan huurachterstand, € 40,33 aan vervallen rente, € 1.500.00 aan verbeurde boetes en € 1.205,45 aan buitengerechtelijke incassokosten),
III. betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser 1] stelt hiertoe het volgende. [gedaagde] heeft meerdere keren een aanzienlijke huurachterstand laten ontstaan. Hij betaalt de huur structureel achteraf terwijl hij op grond van de huurovereenkomst de huur bij vooruitbetaling dient te voldoen. [eiser 1] is coulant geweest jegens [gedaagde] door huurprijs vanaf het begin van de coronacrisis met 50% te verlagen. Met ingang van 5 juni 2021 werd de lockdown gedeeltelijk opgeheven. De gevorderde huurachterstand ziet op de periode juni tot en met oktober 2021. De horeca was toen open. Er was daarom geen aanleiding meer voor verlaging van de huurprijs. Met het laten ontstaan van grote huurachterstanden en het structureel te laat betalen is [gedaagde] tekorgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Deze tekortkomingen rechtvaardigen de ontruiming van het de horeca-bedrijfsruimte.
[gedaagde] heeft niet eerder dan tijdens deze procedure gesteld dat er gebreken zijn aan de horeca-bedrijfsruimte. Voor zover daarvan al sprake is, dient hij die op grond van de huurovereenkomst zelf te herstellen, aldus [eiser 1] .
3.3.
[gedaagde] heeft het volgende verweer gevoerd. De bedrijfsruimte van het pand verkeert in gebrekkige staat. Er zijn constant lekkages en er is veel achterstallig onderhoud. Het rapport van Tekenis bevestigt de slechte staat van het pand. [gedaagde] heeft daarom recht op huurprijsvermindering, althans hij mag daarom de huur gedeeltelijk opschorten in afwachting van het definitieve herstel van de gebreken.
Door corona is [gedaagde] veel inkomsten misgelopen. In juni 2021 mocht de horeca weliswaar weer open, maar met beperkingen. [gedaagde] had daarom langer recht op huurkorting. Bovendien heeft [eiser 1] aan de huurkorting de voorwaarde verbonden dat het restaurant om 00.00 uur dicht moest. [gedaagde] heeft een vergunning op grond waarvan hij doordeweeks tot 01.00 en in de weekenden tot 02.00 uur open mag zijn. Omdat het restaurant van [gedaagde] ook bezorgt, is hij door deze voorwaarde veel omzet misgelopen. Gelet op een huurprijsvermindering vanwege gebreken en huurkorting vanwege corona, betwist [gedaagde] de hoogte de huurachterstand en de verschuldigdheid van de boetes.
De Hoge Raad heeft een rekenmethode gegeven voor het berekenen van de huurkorting vanwege corona. Deze berekening dient te worden gevolgd.
Voor zover er al sprake is van een huurachterstand, bedraagt deze niet meer dan twee maanden. Dat rechtvaardigt geen ontruiming.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert, samengevat en na vermeerdering van eis:
I. [eiser 1] te veroordelen om toe te staan dat [gedaagde] vanaf november 2021 de helft van de huurprijs betaalt, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, totdat de lockdown voor de horeca volledig zal zijn opgeheven, waarna aan het einde van de lockdown, dan wel steeds per 1 juli van ieder jaar een afrekening wordt gemaakt op basis van de uitspraak van de Hoge Raad met betrekking tot huurkorting in verband met corona,
II. [gedaagde] te machtigen om voor rekening en risico van [eiser 1] de onderzoeken te laten verrichten en de daaruit voortvloeiende en de andere geadviseerde herstelwerkzaamheden te laten verrichten zoals voortvloeit uit het rapport van Tekenis en deze kosten mogen worden verrekend met de huur,
III. in het geval de vordering onder II niet wordt toegewezen, [eiser 1] te veroordelen om de onderzoeken en overige herstelwerkzaamheden te laten verrichten zoals geadviseerd in het rapport van Tekenis, waarbij [eiser 1] [gedaagde] deugdelijk dient te compenseren voor het gederfde huurgenot,
IV. [eiser 1] te veroordelen tot betaling van € 840,95, zijnde de kosten van Tekenis,
V. [eiser 1] te veroordelen in de proces- en nakosten.
4.2.
Voor de standpunten van partijen wordt vewezen naar hetgeen zij onder 3.2 en 3.3. hebben gesteld.
4.3.
In aanvulling daarop heeft [eiser 1] nog het volgende aangevoerd. De reconventionele vorderingen onder II tot en met V heeft [gedaagde] daags voor de voortzetting van de mondelinge behandeling ingesteld. Tussen deze vorderingen en de vorderingen in conventie bestaat geen verband en hadden op de mondelinge behandeling van 26 oktober 2021 moeten worden ingesteld. [gedaagde] is daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering in reconventie onder II tot en met V.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Uitgangspunt is dat een partij op grond van artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), welk artikel ook van toepassing is op de kortgedingprocedure, haar eis mag veranderen of vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, tenzij de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van de goede procesorde. Dat laatste is gesteld noch gebleken. [gedaagde] is dan ook ontvankelijk in zijn reconventionele vorderingen onder 4.1 onder II tot en met V.
5.2.
Gelet op de samenhang zullen de vorderingen in conventie en die in reconventie hierna samen worden behandeld.
5.3.
In een kort geding kan een vordering tot ontruiming worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden en van de eisende partij niet kan worden gevergd dat deze de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Uit artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tekortkoming ernstig genoeg moet zijn om de ontbinding met haar gevolgen te rechtvaardigen. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
5.4.
[gedaagde] heeft de hoogte van de huurachterstand betwist, omdat hij meent recht te hebben op huurkorting vanwege corona en vanwege gebreken aan de horecabedrijfsruimte.
5.5.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op het onlangs gewezen arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:1974) waarin is bepaald dat het bedrag van de huurkorting wordt berekend volgens de formule: (overeengekomen huurprijs – gedeelte van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) dat aan de huur wordt toegerekend) x percentage omzetvermindering x 50%.
5.6.
De huurkorting bedraagt dus maximaal 50%. In zoverre is [eiser 1] coulant geweest jegens [gedaagde] door hem van 15 maart 2020 tot en met mei 2021 de helft van de huurprijs te laten betalen, terwijl het restaurant van [gedaagde] in deze periode ook (gedeeltelijk) open is geweest.
5.7.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] niet eigenmachtig de maandelijkse huur met 50% mocht verlagen. Dat hij vanwege corona in beginsel aanspraak maakt op huurkorting, betekent nog niet dat hij zonder overleg met [eiser 1] vooraf de maximale huurkorting mocht toepassen.
5.8.
De oorspronkelijke vordering van [eiser 1] ziet op een huurachterstand van € 6.500,00. [gedaagde] heeft pas na het uitbrengen van de dagvaarding € 5.000,00 betaald. Deze achterstand heeft [gedaagde] opgebouwd in de maanden juni tot en met oktober 2021, omdat hij steeds de helft van de huur betaalde. Weliswaar is voornoemd arrest van de Hoge Raad van december 2021, maar ook daarvoor was de lijn in de rechtspraak dat maximaal 50% huurkorting werd toegekend en dat deze werd berekend aan de hand van de omzet en de TVL. Gedurende de maanden juni tot en met oktober 2021 is de horeca (gedeeltelijk) open geweest. Het is daarom aannemelijk dat [gedaagde] in die periode omzet heeft gemaakt. Dat [gedaagde] aanvankelijk geen TVL heeft willen aanvragen, betekent nog niet dat daarmee niet fictief rekening kan worden gehouden bij het berekenen van de huurkorting. Anders zou het niet aanvragen van TVL door [gedaagde] ten onrechte worden afgewenteld op [eiser 1] . Het voorgaande betekent dat [gedaagde] over de periode juni tot en met oktober 2021 ten onrechte de helft van de huur heeft betaald.
5.9.
Omdat [gedaagde] een beroep doet op huurkorting, had het op zijn weg gelegen dit beroep te onderbouwen aan de hand van financiële stukken. [gedaagde] heeft daartoe alleen kolommenbalansen tot en met september 2021 in het geding gebracht, maar die zijn ontoereikend om de huurkorting te berekenen. Die kan in dit kort geding dus niet worden vastgesteld en zelfs niet bij benadering worden geschat. Dit betekent dat de vordering in reconventie onder 4.1 onder I wordt afgewezen.
5.10.
Niet gebleken is dat [gedaagde] eerder dan in het kader van dit kort geding heeft geklaagd over structurele gebreken aan dan wel in de horecabedrijfsruimte. [gedaagde] heeft een keer geklaagd over lekkage in de kelder en aan het dak, waarna deze problemen door [eiser 1] snel zijn opgelost.
5.11.
De door partijen ingeschakelde deskundigen verschillen van mening over de oorzaak van de vermeende gebreken. Daarnaast zijn partijen het er niet over eens voor wiens rekening de eventuele gebreken hersteld zouden moeten worden, nu de horecabedrijfsruimte casco is verhuurd aan [gedaagde] . Bij deze stand van zaken is nader onderzoek en bewijslevering nodig. Daarvoor leent een kort geding zich niet. In elk geval kan op dit moment niet worden geoordeeld dat in voldoende mate aannemelijk is dat sprake is van gebreken aan de horecabedrijfsruimte en dat [eiser 1] gehouden is (op eigen kosten) deze gebreken te herstellen, laat staan dat [gedaagde] ten gevolge van deze gebreken recht heeft op huurvermindering en/of opschorting van zijn betalingsverplichting.
5.12.
Bovenstaande betekent dat het beroep van [gedaagde] op huurkorting vanwege corona dan wel vanwege gebreken aan de horeca-bedrijfsruimte niet opgaat.
5.13.
De huurachterstand bedroeg in oktober 2021 € 6.500,00, wat overeenkomt met iets meer dan drie maanden huur. [gedaagde] had eerder ook al een forse huurachterstand laten ontstaan. In april 2020 bedroeg die namelijk € 12.475,00. Verder heeft [gedaagde] gedurende de huurovereenkomst structureel de huur te laat betaald en heeft hij eigenmachtig en zonder overleg met [eiser 1] ten onrechte de maximale huurkorting toegepast. [gedaagde] is dus tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Voorshands is aannemelijk dat deze tekortkomingen in een bodemprocedure een voldoende grond vormen voor ontbinding van de huurovereenkomst. Vooruitlopend daarop is de vordering om de horeca-bedrijfsruimte te ontruimen toewijsbaar. Om tegemoet te komen aan de belangen van [gedaagde] om tijd te hebben zijn restaurant te ontruimen, zal de termijn om te ontruimen worden gesteld op twee weken na betekening van dit vonnis.
5.14.
Omdat de gevorderde ontruiming wordt toegewezen, zullen de vorderingen in reconventie onder 4.1 onder II tot en met IV bij gebrek aan belang worden afgewezen.
5.15.
Hoewel met betrekking tot betaling van een geldsom in kort geding terughoudendheid op zijn plaats is, zal deze vordering worden toegewezen. Het bestaan van de vordering is voldoende aannemelijk en van enig restitutierisico aan de zijde van [eiser 1] is niet gebleken.
5.16.
Rekening houdend met de betaling van [gedaagde] van € 500,00 op 28 oktober 2021, die in mindering strekte op de achterstallige huur, wordt een bedrag van € 1.000,00 aan huurachterstand toegewezen. Tegen de gevorderde rente (€ 40,33) over de huurachterstand heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd, zodat deze zoals gevorderd zal worden toegewezen.
5.17.
[eiser 1] heeft € 1.500,00 aan contractueel verbeurde boetes gevorderd wegens het niet (tijdig) voldoen van de volledige huur over de periode van juni tot en met oktober 2021. Omdat [gedaagde] in deze periode de huur inderdaad niet (tijdig en) volledig heeft betaald en de contractuele boete is gegrond op de Algemene Bepalingen is deze eveneens toewijsbaar.
5.18.
Tot slot maakt [eiser 1] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Hij heeft voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.
5.19.
[eiser 1] vordert onder verwijzing naar artikel 30.1 van de Algemene Bepalingen een bedrag van € 1.205,45 aan buitengerechtelijke incassokosten, zijnde 15% van het totaal aan achterstallige huur (op het moment van dagvaarden) inclusief vervallen rente en het bedrag aan verbeurde boetes. Artikel 30.1 van de Algemene Bepalingen ziet echter niet op buitengerechtelijke incassokosten, maar op appartementsrechten. In artikel 33.1 ziet wel op buiten rechte gemaakte kosten, maar daarin staat: “
De gemaakte kosten worden tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het gebruikelijke tarief dat door gerechtsdeurwaarders wordt gehanteerd.”.
5.20.
Hoewel [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, wordt in hetgeen in 5.19 is overwogen aanleiding gezien om op grond van artikel 242 Rv de buitengerechtelijke incassokosten ambtshalve te matigen, in die zin dat deze zullen worden berekend conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Uitgaande van een bedrag van € 8.000,00 (oorspronkelijke huurachterstand van € 6.500,00 en € 1.500,00 aan verbeurde boetes), worden de buitengerechtelijke kosten begroot op € 775,00.
5.21.
Bovenstaande betekent dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.315,33 aan [eiser 1] .
5.22.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van dit geding in conventie, tot op heden aan de zijde van [eiser 1] begroot op € 121,39 aan kosten dagvaarding, € 952,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat.
5.23.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] tevens worden veroordeeld in de kosten van dit geding in reconventie, tot op heden aan de zijde van [eiser 1] , gelet op de samenhang met de conventie, begroot op nihil.
5.24.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om de horeca-bedrijfsruimte aan de [adres] en het voor dit pand gelegen terras binnen twee weken na betekening van dit vonnis met al de zijne en al de zijnen te ontruimen en onder afgifte van de sleutels, leeg en in behoorlijke staat aan [gedaagde] ter beschikking te stellen en ontruimd en verlaten te houden, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] , indien hij niet vrijwillig aan de hiervoor gegeven veroordeling tot ontruiming voldoet en [eiser 1] de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligt, aan [eiser 1] de kosten van de ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 3.315,33 aan [eiser 1] ,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] tot op heden begroot op € 2.089,39,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MvG