In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2022 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en de zoon, [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019. De vader, [eiser], heeft verzocht om een omgangsregeling waarbij [minderjarige] om de week bij hem verblijft. De moeder, [gedaagde], heeft verweer gevoerd en gesteld dat omgang met de vader in strijd zou zijn met de belangen van het kind, onder andere vanwege vermeend geweld en verslaving van de vader. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat niet is gebleken dat omgang met de vader schadelijk is voor [minderjarige]. De rechter heeft vastgesteld dat het recht van een kind op omgang met beide ouders prevaleert, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die zich daartegen verzetten. De rechter heeft de door de vader voorgestelde regeling als te ingrijpend beoordeeld en heeft een geleidelijke opbouw van de omgangsregeling vastgesteld. De omgang zal beginnen met enkele uren op specifieke data en zal vervolgens om de week plaatsvinden. De proceskosten worden verrekend zoals gebruikelijk in familiezaken, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.