Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil in conventie
4.Het geschil in reconventie
5.De beoordeling in conventie en in reconventie
Conventie
1.016,00
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de voorzieningenrechter op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een aannemer, aangeduid als [eiser] B.V., en de vereniging van eigenaars (VvE) van een pand dat door brand was verwoest. De aannemer had de VvE opdracht gegeven voor de herbouw van het pand na de brand in oktober 2019, maar de oplevering was herhaaldelijk uitgesteld. De VvE had de aannemer gesommeerd tot betaling van openstaande facturen, maar de aannemer vorderde op zijn beurt betaling van de VvE voor geleverde diensten.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vordering van de aannemer tot betaling van openstaande facturen niet toewijsbaar was, omdat er onduidelijkheid bestond over de omvang van de vordering en de VvE had de facturen gemotiveerd betwist. De rechter oordeelde dat de aannemer niet kon eisen dat de VvE vooruitbetaalde voor werk dat nog niet was uitgevoerd, in overeenstemming met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot consumentenwoningbouw.
In reconventie heeft de VvE de aannemer verzocht om het werk binnen drie werkdagen na de uitspraak te hervatten en binnen twee maanden op te leveren. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen en de aannemer veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor elke dag dat hij niet aan deze verplichting voldeed. De proceskosten werden aan de aannemer opgelegd, aangezien hij in het ongelijk was gesteld.