ECLI:NL:RBAMS:2022:1445

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
21/5724
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.K. Oosterling-van der Maarel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding ex artikel 530 Sv na vrijspraak in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek werd ingediend door een verzoeker die op 24 september 2021 door de economische politierechter was vrijgesproken. Het verzoek strekte tot het toekennen van een vergoeding van € 3.460,60 voor de kosten van de raadsman en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord, waarbij de verzoeker niet aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend en dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de gevraagde vergoeding toe te kennen. De rechtbank benadrukte dat de rechter niet gebonden is aan de door de advocaat opgestelde declaratie, maar dat deze als uitgangspunt kan dienen. De rechtbank vond geen sprake van bovenmatigheid in de declaratie van de raadsman en kende de volledige vergoeding toe. De totale vergoeding van € 4.140,60 werd toegewezen aan de verzoeker, die werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. B.A.C. van Tuinen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als de verzoeker. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen door het bedrag over te maken op een specifiek bankrekeningnummer, onder vermelding van de vergoeding ex artikel 530 Sv.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/211542-19
RK: 21/5724
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

gevestigd aan de [adres 1] ,
vertegenwoordigd door [naam] , geboren op [geboortedag] 1944,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman mr. B.A.C. van Tuinen, [adres 2] ,
verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 20 oktober 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 19 november 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 8 maart 2022 de raadsman van verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel geldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 3.460,60 voor de kosten van de raadsman en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie nader toegelicht.
Wat betreft de bestede tijd aan dossierstudie heeft de raadsman toegelicht dat hij eerst het dossier bestudeert alvorens zijn cliënt te adviseren. In deze zaak is de inhoudelijke behandeling pas twee jaar daarna gevolgd, zodat het dossier opnieuw bestudeerd moest worden. Het is een vrij specifieke materie en het was nodig om wetenschappelijke literatuur over het onderwerp te raadplegen en contra-expertise te bestuderen. Dat het ingewikkelde materie betreft blijkt volgens de raadsman ook wel uit het feit dat de economische politierechter pas 14 dagen later schriftelijke uitspraak heeft gedaan. Het was de eerste vrijspraak in een zaak over ondermaatse schol.
De reistijd van kantoor (centrum Amsterdam met de auto) bedroeg in totaal 100 minuten en is verdeeld in rekening gebracht bij twee cliënten, ieder 50 minuten reistijd.
Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van de tijdsbesteding van één uur na de zittingsdatum toegelicht dat hij aan het einde van een zaak de cliënt altijd een afsluitende brief met verantwoording en advies stuurt.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich na de toelichting van de raadsman op het verzoekschrift niet langer te verzetten tegen het toekennen van de reiskosten van de raadsman en de bestede tijd na de uitspraak. Ten aanzien van de overig aan de zaak bestede tijd handhaaft het Openbaar Ministerie het standpunt dat gematigd dient te worden gelet op de omvang van de zaak en de complexiteit van de feiten.

De beoordeling

Verzoeker is op 24 september 2021 door de economische de politierechter in deze rechtbank vrijgesproken.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is onherroepelijk geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Bij de beoordeling van een verzoek tot het toekennen van een vergoeding uit 's Rijks kas op de voet van artikel 530 Sv ter zake van de kosten van een raadsman is de rechter niet gebonden aan de door de advocaat opgestelde declaratie, maar dient deze slechts als uitgangspunt. De rechter heeft de ruimte om daarvan af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Die gronden van billijkheid kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in de bovenmatigheid van de declaratie. De vraag of er sprake is van bovenmatigheid dient marginaal te worden getoetst. Het moet gaan om bovenmatigheid die in het oog springt. [1]
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificatie en declaratie
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval, gehoord de door de raadsman gegeven toelichting, geen sprake is van een dergelijke in het oog springende bovenmatigheid van de declaratie. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 3.460,60 (drieduizend vierhonderdzestig euro en zestig cent) voor de kosten van de raadsman.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking, in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 4.140,60 (vierduizend eenhonderveertig euro en zestig cent) op IBAN-nummer [bankrekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Ketting Advocatuur, onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 8 maart 2022
door mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, rechter.

Voetnoten

1.vgl. Gerechtshof Amsterdam 20 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:677.