ECLI:NL:RBAMS:2022:1448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
21/3554
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.K. Oosterling-van der Maarel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding ex artikel 530 Sv na sepot van strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek werd ingediend door een verzoeker die geboren is in 1970 en woonachtig is op een adres dat in het document is vermeld. Het verzoekschrift is op 5 juli 2021 ter griffie ontvangen, waarna het Openbaar Ministerie op 18 augustus 2021 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. De verzoeker is niet verschenen in de raadkamer, ondanks een geldige oproep. Het verzoek strekt tot het toekennen van een schadevergoeding voor de kosten van de raadsvrouw, reiskosten en kosten voor het opstellen van het verzoekschrift. De kosten werden aanvankelijk verzocht op een totaal van € 6.534,61, maar zijn in raadkamer aangepast naar € 3.000,00 voor de raadsvrouw, terwijl de overige kosten ongewijzigd bleven. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de volledige toekenning van de schadevergoeding, maar heeft wel een matiging tot € 3.000,00 voorgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen de verzoeker op 29 maart 2021 onvoorwaardelijk is geseponeerd, wat betekent dat de zaak als beëindigd wordt beschouwd. De rechtbank heeft, na beoordeling van alle omstandigheden, besloten dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeker een vergoeding van € 3.000,00 voor de kosten van de raadsvrouw, € 22,23 voor reiskosten en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift toegekend. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als de verzoeker.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/993064-19
RK: 21/3554
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw, mr. R.J.T. Leijzer, [adres 2] ,
verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 5 juli 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 18 augustus 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft de raadsvrouw van verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 6.534,61 voor de kosten van de raadsvrouw, een vergoeding van € 22,23 voor reiskosten en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsvrouw ter aanvulling op het verzoekschrift, na kennisname van het standpunt van de officier van justitie in raadkamer en telefonisch overleg met verzoeker, het verzoek aangepast. De verzochte kosten voor de raadsvrouw worden verminderd tot een bedrag van € 3.000,00, de overige kosten blijven ongewijzigd.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen de toekenning van de gehele schadevergoeding. Zij acht, gezien de reden tot sepot, een matiging van de kosten van de raadsvrouw tot een bedrag van € 3.000,00 op zijn plaats.

De beoordeling

De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 29 maart 2021 aan hem meegedeeld. De beslissing tot sepot is genomen met als reden: anders dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert.
Indien de zaak van een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt aan de gewezen verdachte op zijn verzoek op grond van artikel 530 lid 1 Sv een vergoeding toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, berekend op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde en kan aan de gewezen verdachte op zijn verzoek op grond van artikel 530 lid 2 Sv uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 29 maart 2021 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsvrouw.
Na kennisname van de uitwisseling van standpunten in raadkamer zal de rechtbank de vergoeding voor de kosten van de raadsvrouw toekennen zoals thans verzocht. Tevens zullen de verzochte reiskosten van de verzoeker worden toegekend. De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.

De beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 3.000,00 (drieduizend euro) voor de kosten van de raadsvrouw alsmede een vergoeding van € 22,23 (tweeëntwintig euro en drieëntwintig cent) voor de reiskosten.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking, in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 3.702,23 (drieduizend zevenhonderdtwee euro en drieëntwintig cent) op IBAN-nummer [bankrekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Hering-De Monchy en Kiesouw advocaten, onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 8 maart 2022
door mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, rechter.