ECLI:NL:RBAMS:2022:1448
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- P.K. Oosterling-van der Maarel
- Rechtspraak.nl
Toekenning van schadevergoeding ex artikel 530 Sv na sepot van strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek werd ingediend door een verzoeker die geboren is in 1970 en woonachtig is op een adres dat in het document is vermeld. Het verzoekschrift is op 5 juli 2021 ter griffie ontvangen, waarna het Openbaar Ministerie op 18 augustus 2021 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. De verzoeker is niet verschenen in de raadkamer, ondanks een geldige oproep. Het verzoek strekt tot het toekennen van een schadevergoeding voor de kosten van de raadsvrouw, reiskosten en kosten voor het opstellen van het verzoekschrift. De kosten werden aanvankelijk verzocht op een totaal van € 6.534,61, maar zijn in raadkamer aangepast naar € 3.000,00 voor de raadsvrouw, terwijl de overige kosten ongewijzigd bleven. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de volledige toekenning van de schadevergoeding, maar heeft wel een matiging tot € 3.000,00 voorgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen de verzoeker op 29 maart 2021 onvoorwaardelijk is geseponeerd, wat betekent dat de zaak als beëindigd wordt beschouwd. De rechtbank heeft, na beoordeling van alle omstandigheden, besloten dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeker een vergoeding van € 3.000,00 voor de kosten van de raadsvrouw, € 22,23 voor reiskosten en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift toegekend. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als de verzoeker.