ECLI:NL:RBAMS:2022:1449

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
22-003732
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.K. Oosterling-van der Maarel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift inzake inbeslaggenomen hond en ontvankelijkheid van klaagster

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 maart 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a Sv van klaagster, die de teruggave van haar in beslag genomen hond, een Maltezer genaamd [naam 1], vorderde. Het klaagschrift werd op 22 februari 2022 ingediend, waarna het Openbaar Ministerie op 4 maart 2022 zijn standpunt kenbaar maakte. Tijdens de openbare raadkamer op 8 maart 2022 werd klaagster, haar raadsman en de officier van justitie gehoord. De beslagene, die de hond in bewaring had, was niet verschenen. Klaagster stelde dat zij eigenaar was van de hond, wat bleek uit de registratie in de Nederlandse Databank Gezelschapsdieren. De raadsman voerde aan dat er geen schriftelijke afstandsverklaring van de beslagene was en dat klaagster daarom ontvankelijk was in haar beklag.

Het Openbaar Ministerie betwistte de ontvankelijkheid van klaagster en stelde dat beslagene de eigenaar was van de hond. De officier van justitie voerde aan dat beslagene afstand had gedaan van de hond en dat er sprake was van een schijnconstructie. De rechtbank oordeelde dat er geen schriftelijke afstandsverklaring in het dossier aanwezig was, waardoor niet kon worden vastgesteld dat het beslag was geëindigd. Klaagster werd als belanghebbende aangemerkt, en de rechtbank ontving haar beklag.

De rechtbank beoordeelde vervolgens of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. Gezien de omstandigheden, waaronder de verwaarlozing van de hond, oordeelde de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de hond zou uitspreken. Daarom werd het beklag ongegrond verklaard. De beslissing werd gegeven door mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/042278-22
RK: 22-003732
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[klaagster],

geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres],
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsman mr. B. Mous, [adres advocaat]
klaagster.

Procesgang

Het klaagschrift is op 22 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 4 maart 2022 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 8 maart 2022 klaagster, haar raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Beslagene [persoon] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
een hond, ras Maltezer, genaamd [naam 1] (hierna: [naam 1]).
De raadsman van klaagster heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het primaire standpunt van het Openbaar Ministerie dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar beklag omdat beslagene afstand heeft gedaan van de hond heeft de raadsman naar voren gebracht dat het dossier geen schriftelijke afstandsverklaring bevat. Klaagster is eigenaar van de onder beslagene inbeslaggenomen hond. Dit blijkt uit de registratie in de Nederlandse Databank Gezelschapsdieren. Daarmee is klaagster belanghebbende en dus ontvankelijk. Klaagster was niet op de hoogte onder welke omstandigheden op haar hond werd gepast. Klaagster eist directe teruggave van haar eigendom.
In raadkamer heeft klaagster verklaard dat klaagster en beslagene [naam 1] samen hebben gekocht, tegelijkertijd met een hond uit hetzelfde nest genaamd [naam 2] (hierna: [naam 2]). Klaagster was eigenaar van [naam 2] en beslagene was eigenaar van [naam 1]. Sinds 1 november 2019 is klaagster ook eigenaar van [naam 1]. [naam 1] verbleef in het weekend bij klaagster en door de week bij beslagene. De kosten van onderhoud en verzorging deelden zij. Het was klaagster de laatste tijd wel opgevallen dat het slordig was bij beslagene. Ook wist zij van de te lange nagels van [naam 1], maar zij had op dat moment ook geen geld om naar de dierenarts te gaan.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Op grond van het dossier stelt de officier van justitie dat beslagene de eigenaar van [naam 1] is en daarmee dat beslag is gelegd onder de eigenaar. Beslagene heeft verklaard dat [naam 1] alleen op naam van klaagster is gezet voor het geval de hond in beslag zou worden genomen, omdat dit al eens eerder was gebeurd met twee andere honden. Er is sprake van een schijnconstructie. Beslagene is in elk geval gedurende langere tijd de houder van [naam 1]. Beslagene heeft afstand gedaan van de hond. Dat blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen en uit de kennisgeving van inbeslagneming. Een afzonderlijke schriftelijke afstandsverklaring is niet noodzakelijk. Op grond van artikel 116, lid 2 onder c Sv kan het Openbaar Ministerie dan gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard. Daarmee is het beslag op de voet van artikel 134 Sv geëindigd.
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat klaagster wel ontvankelijk is, betwist de officier van justitie dat klaagster als mede-eigenaar kan worden beschouwd. Dat standpunt is door klaagster onvoldoende onderbouwd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank in dat geval om de behandeling van het klaagschrift aan te houden en klaagster de opdracht te geven dit standpunt nader te onderbouwen.
Tot slot heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat sprake is van langdurige verwaarlozing van [naam 1]. Beslagene zal wegens overtreding van de Wet Dieren worden vervolgd. De verwaarlozing valt ook aan klaagster toe te rekenen. Zij heeft de hond immers voor langere tijd bij beslagene achter gelaten en had ook zelf gezien althans kunnen zien dat [naam 1] niet goed verzorgd werd.

De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 21 januari 2022 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp in beslag genomen.
Beslagene wordt – kort gezegd – verdacht van overtreding van de Wet Dieren, het onthouden van de nodige zorg (artikel 2.2. Wet Dieren).
Op 6 januari 2022 is de politie bij de woning van beslagene geweest en trof toen drie honden in een vervuilde woning aan. Beslagene verklaarde dat het niet goed ging, ze slecht kon lopen en daardoor niet met de honden naar buiten kon. Er werd geconstateerd dat de nagels van onder andere [naam 1] te lang waren. Zij heeft een waarschuwing gekregen en heeft toegezegd dat zij er wat aan zou gaan doen. Op 19 januari 2022 heeft de politie wederom een bezoek gebracht aan de woning van beslagene en vastgesteld dat er nog geen verbetering was. De honden hadden te lange nagels en een onverzorgde vacht.
Op 21 januari 2022 zijn de honden op grond van artikel 2.1 lid 1 en artikel 2.2 lid 8
van de Wet Dieren in verband met 1.7 onder a, b, c, d en g van het Besluit houders
van dieren inbeslaggenomen. In het proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2022 is opgenomen dat beslagene mondeling afstand heeft gedaan van de honden. Verder is verbaliseerd dat beslagene op een later moment die dag schriftelijke afstandsverklaringen heeft ondertekend. Op de kennisgeving van inbeslagneming staat vermeld dat beslagene, als eigenaar, afstand heeft gedaan.
Uit het verslag dierenartsverklaring onderzoek van 26 januari 2022 ten aanzien van de hond blijkt het volgende:
De nagels van dit dier hadden op tijd geknipt moeten worden zodat dit dier geen pijn
bij het lopen gehad zou hebben. De vacht van dit dier had onderhouden moeten worden, de klitten trekken nu aan de huid wat erg pijnlijk is en waardoor de huid geïrriteerd raakt. Het dier had een middel tegen vlooien moeten krijgen en/of er had vlooienbestrijding in de omgeving moeten plaatsvinden. De klitten in de vacht kunnen leiden tot ontsteking van de huid. Door vlooien en krabben door de jeuk kunnen geïnfecteerde wonden ontstaan.
De algemene conclusie luidt dat aan dit dier (veterinaire) zorg is onthouden.
Ontvankelijkheid van klaagster
Een afstandsverklaring in de zin van artikel 116, lid 2 Sv dient schriftelijk en ten overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie of een opsporingsambtenaar te worden afgelegd. Een schriftelijke afstandsverklaring ontbreekt in het dossier. De enkele vermelding in een proces-verbaal dan wel in een kennisgeving van inbeslagneming dat dit heeft plaatsgevonden is naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend. Bij deze stand van zaken kan de rechtbank daarom niet vaststellen dat beslagene schriftelijk afstand heeft gedaan zoals bedoeld in artikel 116, lid 2 Sv en daarmee dus ook niet dat het beslag zou zijn geëindigd als bedoeld in artikel 134 Sv.
Klaagster heeft gesteld dat en toegelicht waarom zij belanghebbende is. Daarbij heeft zij gewezen op haar registratie als eigenaar van [naam 1] in de Nederlandse Databank Gezelschapsdieren. Volgens geldende jurisprudentie is voor de vraag of klaagster als belanghebbende kan gelden en in haar beklag kan worden ontvangen, niet beslissend of zij als rechthebbende kan worden aangemerkt, maar of zij gesteld heeft rechthebbende te zijn. Dat laatste heeft klaagster in elk geval gedaan. Bij deze stand van zaken kan klaagster dus worden aangemerkt als belanghebbende. In zoverre zal het verzoek om aanhouding van de officier van justitie dan ook worden afgewezen.
Op grond van voorgaande zal de rechtbank klaagster in haar beklag ontvangen.
Beoordeling van het beklag
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie
vatbaar is voor verbeurdverklaring. De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of
het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal uitspreken.
Tegen beslagene bestaat de verdenking dat zij heeft nagelaten de nodige zorg aan [naam 1] te geven en daarmee de Wet Dieren heeft overtreden. Op grond daarvan zal beslagene verder worden vervolgd.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen voorwerp zal verbeurd verklaren. Immers, [naam 1] is in zwaar verwaarloosde toestand bij beslagene aangetroffen. Aan klaagster kan worden verweten dat zij dit heeft laten gebeuren, terwijl zij dit wist althans redelijkerwijs kon vermoeden. Zowel beslagene als klaagster zijn financieel niet in staat [naam 1] de nodige (veterinaire) zorg te bieden, terwijl beslagene ook nog eens fysiek daartoe niet in staat is en klaagster – gelet op haar werk – alleen in de weekenden voor [naam 1] kan zorgen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Nu de rechtbank het beklag ongegrond zal verklaren, komt de rechtbank niet toe aan de vraag wie redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd. Ook hierom zal het verzoek om aanhouding van de officier van justitie om klaagster te laten onderbouwen dat zij eigenaar van [naam 1] is worden afgewezen.

De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.