ECLI:NL:RBAMS:2022:1495

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
C/13/687050 / HA ZA 20-740
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diverse vorderingen over en weer rond bedrijfsovername, schending garanties en uitleg van overeenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, zijn er diverse vorderingen over en weer tussen WPG Uitgevers B.V. (WPG) en Voetbal International B.V. (VI) naar aanleiding van een bedrijfsovername. De rechtbank heeft op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de kern van het geschil draait om de uitleg van de koopovereenkomst en de daarin opgenomen garanties. WPG, als verkoper, heeft VI, als koper, aangeklaagd voor het betalen van verschillende kosten die volgens WPG door VI verschuldigd zouden zijn. Deze kosten omvatten huurkosten, inkomensaanvulverzekering, pensioenkosten, en kosten van een derde partij, HCCC. VI heeft deze vorderingen betwist en heeft in reconventie vorderingen ingesteld tegen WPG, waaronder het verkrijgen van toegang tot de volledige digitale financiële administratie en het betalen van een bedrag dat VI aan WPG had voldaan ter opheffing van een beslag. De rechtbank heeft de vorderingen van WPG deels toegewezen en VI veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 114.193,83, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie heeft de rechtbank VI in het gelijk gesteld en WPG veroordeeld tot het verstrekken van de gevraagde informatie en documenten, evenals het betalen van een bedrag van € 515.625,62 aan VI. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in koopovereenkomsten en de gevolgen van schendingen van garanties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/687050 / HA ZA 20-740
Vonnis van 2 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WPG UITGEVERS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.A. Buziau te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOETBAL INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te de Meern,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. Smit te Alkmaar.
Partijen zullen hierna WPG en VI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 december 2021,
  • de akte Uitlating en overlegging productie van VI,
  • de antwoordakte van WPG
  • het verzoek van VI om in te mogen gaan op het in de antwoordakte gestelde inzake de ABOS-tussenrekening
  • het van de kant van WPG daartegen gemaakte bezwaar
  • de beslissing van de rechtbank dat VI bij akte op het in de antwoordakte gestelde inzake de ABOS-tussenrekening mag ingaan, waarna vonnis zal worden gewezen
  • de akte uitlating van VI.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
WPG was enig aandeelhouder van VI. Zij heeft deze aandelen verkocht aan United Sports Innovators B.V. (hierna USI). De overeenkomst tot koop en verkoop van aandelen (hierna: de koopovereenkomst) is gesloten op 16 juli 2019. De effectieve datum is daarbij vastgesteld op 1 januari 2019. De aandelen van USI worden gehouden door Digital Enterprises B.V. (hierna: DE). WPG heeft de genoemde aandelen op 25 juli 2019 aan USI geleverd.
De koopovereenkomst luidt, voor zover in dit geding van belang, als volgt:
“In aanmerking nemende dat: (…)(F) Koper de Aandelen koopt uitgaande van een Overnamebalans per Effectieve
Datum;(…)

1.DEFINITIES EN INTERPRETATIE

De in deze Koopovereenkomst gebruikte definities hebben de volgende
betekenis: (…)
Effectieve Datum1 januari 2019; (…)

4.VERPLICHTINGEN TOT AAN DE LEVERING

4.1.
Verkoper garandeert dat de Vennootschap tussen de Effectieve Datum en de
Leveringsdatum:
a. de bestaande bedrijfsvoering op de gebruikelijke en prudente wijze, in overeenstemming met bestaande praktijken, heeft gecontinueerd;
b. goede relaties met leveranciers, afnemers en werknemers heeft onderhouden.
4.2.
Onverminderd het bepaalde in Artikel 4.1 garandeert Verkoper dat de Vennootschap zich behoudens schriftelijke toestemming van Koper in de periode vanaf de Effectieve Datum tot aan de Leveringsdatum heeft onthouden van het navolgende:
a. het zonder voorafgaande toestemming van Koper in algemene zin aangaan,
wijzigen of beëindigen van overeenkomsten, dan wel het nemen van enig
besluit dat voor de Vennootschap een financieel gevolg kan hebben van EUR
25.000,-- of meer; (…)
5.2.1.
Uiterlijk op de Leveringsdatum zullen de navolgende handelingen worden verricht, voor zover deze niet reeds vóór de Leveringsdatum zijn verricht. (…)
f. Verkoper verleent aan Koper toegang tot de complete administratie van (uitsluitend) de Vennootschap, met inbegrip van de stukken van de accountant, waarbij Partijen vaststellen dat deze administratie beperkt is, gelet op het feit dat tot de Effectieve datum sprake is geweest van een grotendeels met de groep van Verkoper geconsolideerde administratie. (…)

6.GARANTIES

6.1.
Verkoper garandeert en staat er jegens Koper voor in dat elk van de Garanties opgenomen inBijlage 6en alle overige in deze Koopovereenkomst verstrekte garanties (de "Garanties") op de Effectieve Datum, alsmede op de datum van ondertekening van deze Koopovereenkomst en op de Leveringsdatum juist, volledig en niet misleidend zijn, behoudens voor zover uit de Verstrekte Informatie of de inhoud van artikel 11 het tegendeel blijkt en behoudens voor zover uit de tekst van de Garanties het tegendeel blijkt. (…)

7.AANSPRAKELIJKHEID EN BEPERKING

7.1.
Inbreuk7.1.1.In het geval van een inbreuk op enige Garantie (een "Inbreuk"), zal Verkoper Koper (en, naar keuze van de Koper, de Vennootschap) volledig schadeloos stellen voor alle daaruit voortvloeiende Schade, met inachtneming van het in Artikel 7.3 gestelde en Koper (en, naar keuze van de Koper, de Vennootschap) in de positie te brengen waarin deze zou (den) hebben verkeerd zonder de Inbreuk, één en ander onverlet de overige aan Koper toekomende rechten en met dien verstande dat Verkoper niet gehouden is Koper en de Vennootschap schadeloos te stellen ter zake van dezelfde Schade.
7.1.2.
Indien een aanspraak uit hoofde van een Inbreuk zich voordoet (een "Claim"),
zal Koper Verkoper daarvan zo snel als redelijkerwijs mogelijk en uiterlijk binnen
twee (2) maanden nadat Koper de Claim heeft ontdekt schriftelijk in kennis
stellen (…)
7.1.3.
Indien Koper Verkoper schriftelijk in kennis heeft gesteld van een Claim, zullen
Koper en Verkoper zich inspannen om een minnelijke regeling te treffen ten
aanzien van de Claim en de vergoeding van de Schade.
7.1.4.
Indien Koper en Verkoper geen minnelijke regeling treffen overeenkomstig
Artikel 7.1.3, zal de Claim, en alle vorderingsrechten in verband met de Inbreuk
die tot de betreffende Claim heeft geleid, vervallen indien Koper geen procedure
aanhangig maakt door het uitbrengen van een dagvaarding waarbij de termijn
voor dagvaarden is gelegen binnen negen (9) maanden nadat zij Verkoper
overeenkomstig Artikel 7.1.2 op de hoogte heeft gesteld van deze Claim. (…)
9.6.
Anders dan de Leaseovereenkomsten voor de personenauto’s (per de datum van deze Overeenkomst) vermeld in Annex 9 en de overeenkomsten genoemd in de Dataroom is de Vennootschap geen partij bij overeenkomsten die:
a. een looptijd hebben van meer dan twaalf (12) maanden;
b. niet at arm's length zijn afgesloten en/of bulten de normale bedrijfsuitoefening van de onderneming van de Vennootschap vallen;
c. zijn afgesloten met aan Verkoper gelieerde partijen;
d. exclusiviteits- of non-concurrentie-bepalingen bevatten, of anderszins de vrijheid van handelen van de Vennootschap beperken;
e. een belang vertegenwoordigen (in meerdere transacties of ineens) van meer dan EUR 25.000 (vijfentwintigduizend euro) op Jaarbasis en waarbij het totaal aan overeenkomsten een bedrag van EUR 50.000 op jaarbasis niet te boven gaat. (…)
10.2.
De Vennootschap maakt op dit moment gebruik van de kantoorruimte in het pand aan het [adres] . (…) Koper is gerechtigd om tot uiterlijk 1 september 2019 gebruik te maken van de kantoorruimte, tegen betaling van een vergoeding gelijk aan 50% van de met betrekking tot dit gebruik door Verkoper aan het Pensioenfonds Metaal en Techniek verschuldigde huur. (…)
10.4.
Verkoper zal ten aanzien van de periode na de Effectieve Datum, behoudens vergoedingen voortvloeiend uit de Leningsovereenkomst, de Vendor Loan overeenkomst, de vergoeding die is overeengekomen in de SLA alsmede de vergoeding voor het gebruik van de kantoorruimte (als omschreven in Artikel 10.2) geen verdere aanspraken op de Vennootschap hebben. (…)

12.DIVERSEN

12.2
Gehele overeenkomst
Deze Koopovereenkomst bevat de gehele overeenkomst tussen Partijen met betrekking tot de hierin geregelde onderwerpen. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld in deze koopovereenkomst vervangt zij iedere vroegere Schriftelijke en/of mondelinge overeenkomst tussen Partijen met betrekking tot die onderwerpen. Wijzigingen en/of aanvullingen van deze Koopovereenkomst kunnen alleen rechtsgeldig worden gemaakt wanneer zij schriftelijk tussen Partijen zijn vastgelegd. (…)
12.4.
Overdracht
Geen van de Partijen zal haar rechten en verplichtingen uit hoofde van deze Koopovereenkomst overdragen aan een derde zonder toestemming van de andere Partijen welke toestemming niet op onredelijke gronden zal worden onthouden of vertraagd. In afwijking hiervan is Koper bevoegd haar rechten en verplichtingen uit hoofde van deze Koopovereenkomst over te dragen aan één of meer van haar groepsmaatschappijen, en verleent Verkoper hierbij op voorhand de medewerking als bedoeld in artikel 6:159 BW aan een dergelijke overdracht. Dit Artikel 12.4 heeft goederenrechtelijke werking zoals bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW.
Bijlage 5 – GARANTIES (…)

4.Activa en passiva

4.1.
De Vennootschap is op de Effectieve datum eigenaar van alle activa/vermogensrechten die als eigendom zijn opgenomen in de Overnamebalans (…)
4.2.
De Vennootschap is tevens eigenaar van alle materiele en niet materiele activa die niet als eigendom zijn opgenomen in de Overnamebalans door de Vennootschap, maar die wel door de Vennootschap worden gebruikt in het kader van haar bedrijfsvoering, behoudens voor zover deze in gebruik zijn op basis van hiertoe met derden gesloten overeenkomsten. (…)
4.4.
Alle activa en passiva van de Vennootschap zijn in de Jaarrekening en in de
Overnamebalans (steeds) juist gewaardeerd. (…)

12.Informatie

Verkoper heeft alle bij haar bekende informatie met betrekking tot de Vennootschap, waarvan zij weet of redelijkerwijs behoort te weten dat die voor Koper redelijkerwijs van materieel belang is bij zijn beslissing tot het aangaan van de Transactie, aan Koper verschaft en doen verschaffen, en alle door of namens Verkoper aan Koper verschafte informatie is juist, volledig en niet misleidend.”

2.2.
Voorafgaand aan de koopovereenkomst hebben onderhandelingen plaatsgevonden. Tussen WPG en DE. WPG heeft een pro forma locked box-balans per 30 juni 2018 opgesteld en aan DE verstrekt. DE heeft op 8 oktober 2018 een definitief bod uitgebracht aan WPG op de aandelen in het kapitaal van VI.
2.3.
WPG en DE hebben op 14 december 2018 een intentieverklaring ondertekend,
die mede gebaseerd was op de “locked box-balans” per 30 juni 2018. Deze intentieverklaring luidt voor zover hier van belang als volgt.
“5. Due diligence onderzoek
5.1
Door Koper (en haar adviseurs) zal van de op basis van artikel 8 bij Koper aanwezig geachte informatie een beperkt due diligence worden ingesteld naar
(…) (ii) de naar mening 'van de Koper belangrijkste commerciële overeenkomsten en de naar mening van de Koper belangrijkste overeenkomsten met betrekking tot auteurs, intellectueel eigendom en
arbeidsvoorwaarden (inclusief pensioenen) van de werknemers (…)
6.1.6
Op de Overdrachtsdatum zal de kaspositie van Voetbal International EUR 0 (nul euro) bedragen. (…)
Definitieve Documenten|
6.1.11
Partijen zullen als onderdeel van de Definitieve Documenten in ieder geval nadere afspraken hebben gemaakt over de volgende onderwerpen:
a) het huidige huurcontract van Voetbal International, dat voor rekening van Verkoper zal worden beëindigd, waarbij Koper desgewenst tol 6 (zes) maanden na Overdrachtsdatum (tot uiterlijk 1 augustus 2019) gebruik kan blijven maken van de huurlocatie tegen betaling van een aan Verkoper verschuldigde vergoeding van 50% van het huidige huurbedrog, exclusief de bedragen t.b.v. servicekosten, schoonmaakkosten en OZB, waarvoor aan Verkoper een vergoeding van 100% van deze bedragen verschuldigd zal zijn.”
2.4.
Aan de koopovereenkomst is “locked box balans” per 31 december 2018 ten grondslag gelegd. Deze luidt als volgt:
2.5.
Aan de “locked box balans” is de volgende toelichting gehecht:
2.6.
Tussen WPG en VI is een dienstverleningsovereenkomst gesloten (tussen partijen ook wel aangeduid als Service Level Agreement of SLA) met betrekking tot de door WPG na de leveringsdatum nog te verrichten diensten aan USI en VI, voornamelijk op het gebied van ICT. Deze afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst van dienstverlening, die van kracht was tot en met januari 2020. VI betaalde maandelijks aan WPG een bedrag van € 20.000 (ex btw) voor deze diensten. De inhoud van deze overeenkomst wordt nader besproken in rechtsoverweging 4.26.
2.7.
USI heeft WPG op 13 mei 2020 gedagvaard tegen de zitting van 18 december
2020 wegens gestelde schending van garanties in de koopovereenkomst.
2.8.
[naam 9] RA heeft op17 juni 2020 een brief geschreven aan DE/USI, waarin onder meer het volgende is vermeld.
“Bij het aansluiten van de overnamebalans met de financiële administratie per 1 januari 2019 is ons gebleken dat een aantal verschillen bestaan. Daarnaast zijn enkele vragen gerezen betreffende de overnamebalans en de afspraken die zijn gemaakt in de koopovereenkomst.”
Een verder citaat uit deze brief is opgenomen onder 6.21.
2.9.
[naam 1] , als [functie] werkzaam bij DE, heeft bij e-mail van 3 november 2021 aan de advocaat van VI het volgende geschreven:
Van: [naam 1] < [e-mailadres 1] >
Verzonden: woensdag 3 november 2021 10:32
Aan: [e-mailadres 2]
Onderwerp: Verklaring WPG
Geachte heer [naam 2] ,
U verzocht mij om een reactie op een drietal stellingen die door WPG zijn aangevoerd. Ik bericht u als volgt.
1e stelling WPG
Conform afspraak werd VI's toegang tot de digitale personeelsadministratie binnen WPG begin 2020 beëindigd. Een medewerker van WPG heeft voornoemde fysieke personeelsadministratie van VI medio oktober 2019 aan een werknemer van USI overhandigd.
Reactie
Ik heb op 2 december 2019 deze mail aan [naam 3] gestuurd en hem hier op 7 januari 2020 een herinnering over gestuurd:
Beste [naam 3] ,
Ik zou nog een opgaaf doen van de zaken diewe
nodig hebben na het stoppen met Afas. In de basis als er een vorm van archief gebruik mogelijk blijft dan is dit de makkelijkste oplossing. Dit hangt denk ik een beetje van Afas af, maar heb dit overigens voor mijn oude kantoor ook aan de hand dat ik bij Nmbrs gewoon oude administraties als actief laat staan zodat met name het personeel nog bij jaaropgaven kan. Dit kost in mijn geval niets extra zolang ik geen nieuwe loonstroken aanmaak. Dus het kan zijn dat dit ook kan zolang WPG Afas blijft gebruiken. Ik begrijp dat er soms toch kosten mee gemoeid kunnen zijn, zolang dit redelijk blijft en het makkelijk werkt is dit altijd bespreekbaar.
Als een archief functie niet mogelijk is dan moet er wel iets komen dat in het geval van calamiteiten (met name een correctie verzoek vanuit de belastingdienst over 2019of
oudere jaren) er nog een correctie mogelijk is op de salarissen met de mogelijkheidom
een nieuwe loonheffing aangifte in te dienen. Als dit in de vorm gaat van een database backup die binnen een redelijke termijn terug te zetten is met redelijke kosten dan is dit bespreekbaar.
Welke toegang het ook gaat worden wat ik nodig heb:
Er moet voor ons alleen actieve toegang zijn voor Q1 2020 tot Afas zijn voor de afronding van
2019;
Goede export bestanden van de jaren 2014 t/m 2019. Eigenlijk alles in Excel en PDF wat er maar mogelijk is aan rapportages (loonstroken, verlof registratie, onkostenvergoedingen (incl. documenten), keuzebudget registratie, journaalposten, jaaropgaven, allerhande verzamelloonstaten, periode staten, kostprijs overzichten ed) en de salaris auditfiles over deze jaren omdat de belastingdienst die op kan vragen.
Ik heb specifiek voor de overgang per 31 december 2019 een overzicht nodig van wat er dan nog openstaat aan verlof uren.
Met de inlog die ik nu heb kan ik al deze rapportages overigens niet aanmaken dus als er een archief functie komt zal mijn rol uitgebreid moeten worden. Eigenlijk is dit nu al nodig want ik ga één dezer dagen ook de opzet van het nieuwe systeem doen en dan zijn export bestanden van vaste gegevens in Excel essentieel voor een export en import. Een rol dat ik eigenlijk alles mag in Afas alleen niet verlonen, zoiets.
Mocht dit niet mogelijk zijn dan bij deze het verzoek om zoveel als mogelijk Excel rapportages te verstrekken van het personeel dat in december 2019 nog als actief staat. Het gaat soms om hele specifieke zaken, zoals het dienstverband of dienstbetrekkingsnummer dat gelijk moet blijven bij iedere individuele werknemer. Dit is normaliter altijd een 1, maar ik ken systemen die de eerste een 0 als nummer geven en op het moment dat je kortstondig uit dienst bent geweest ga je van 1 naar 2. Dat soort zaken kan ik niet zien. En mogelijk dat er voor bepaalde regelingen ook specifieke kenmerken, instellingen zijn die ik nu in het geheel niet kan zien. Vandaar dat ik vraag om zoveel als mogelijk export data van de vaste gegevens. Dit is meestal een stam gegevens export die soms in meerdere delen gaat omdat dit soms op de vaste gegevens ziet of belastinginstellingen e.d.
Tenslotte mis ik in de personeelsdossiers die ik gekregen heb alle ID bewijzen en de loonheffingsverklaringen. Die moeten standaard aanwezig zijn, maar wellicht dat die op een andere
manier opgeslagen zijn. Kan je die ook nog verstrekken.
Uit de het slot van deze e-mail is te lezen dat ik iets van fysieke personeelsdossiers heb gekregen, maar dat dit niet compleet was omdat in ieder geval de kopie ID bewijzen en loonheffingsverklaringen niet aanwezig waren. Er is 1 doos, formaat kopie papier waar 5 pakken papier in kunnen, die voor de helft gevuld was verstrekt door WPG. Na ontvangst bleken hier dus enkel en alleen de arbeidsovereenkomsten van het personeel in te zitten samen met eventuele aanpassingen op de arbeidsovereenkomsten. Zeker geen complete personeelsdossiers.
2e stelling WPG
WPG betwist dat [naam 1] met haar zou hebben afgesproken dat de Administratie ook na afloop van de SLA in de systemen van WPG toegankelijk zou blijven (zonder vergoeding voor WPG?), zoals wordt geïmpliceerd in nr. 18.5 CvA. VI laat na enig bewijs te overleggen voor deze (onlogische) stelling. Dat doet er niet aan af dat WPG heeft medegedeeld dat zij haar administratie, met daarin ook financiële gegevens van VI vanwege de eenvoudige reden dat die jarenlang in WPG's systemen waren geadministreerd, niet zal vernietigen. Vanzelfsprekend respecteert WPG de verplichting haar administratie gedurende een bepaalde periode te bewaren (zie bijvoorbeeld art. 2: 10 lid 3 BW).
Reactie
Zie allereerst het mail bericht aan [naam 3] van hiervoor. Daar heb ik op 2 december al een voorstel gedaan dat als het voor WPG niet mogelijk was om zaken op korte termijn over te dragen een digitale toegang ook voor een langere termijn prima zou zijn. Die vergoeding voor eventuele kosten stem ik bij voorbaat al mee in. Op 7 januari 2020 heb ik [naam 3] de herinnering gestuurd. Daarna hebben we een paar fysieke ontmoetingen gehad om alle carve out zaken te bespreken en daar is de afspraak met [naam 3] gemaakt, juist om [naam 3] /WPG te helpen, om het echte overdragen van zaken in een later stadium te doen en dat er online gewoon toegang zou blijven. En dit niet alleen voor de salarisadministratie maar ook voor de financiële administratie. WPG moet nu niet zeggen dat dit iets onlogisch zou zijn, het was juist voor WPG de oplossing om niet op korte termijn allerhande resources aan te wenden om alle relevante zaken uit de WPG systemen te krijgen om aan de overdracht verplichting te voldoen. Ik weet nog hoe diep [naam 3] moest zuchten toen ik hem aangaf dat als het systeem niet meer toegankelijk zou zijn ik dan als voorbeeld echt van iedere verkoop- en inkoopfactuur van de afgelopen 7 jaar zeker een los exemplaar moest hebben digitaal of op papier. Klaarblijkelijk voorziet het Final systeem er niet in om op makkelijke wijze dit soort zaken te exporteren zodat er een kant en klaar digitaal VI archief aangeleverd kan worden. En ABOS al helemaal niet. Vervelend was dat [naam 3] eind februari 2020 aankondigde op zeer korte termijn te vertrekken bij WPG en dit klaarblijkelijk niet goed heeft overgedragen. Kan ook dat overdracht niet mogelijk was omdat er op dat moment geen [functie] meer was bij WPG en ook geen business controller direct als opvolger, [naam 3] was als freelancer aan het werk bij WPG. Ik heb op 15 april 2020 de eerdere mail die ik aan [naam 3] heb gestuurd gedeeld met [naam 4] , die was niet op de hoogte gesteld dat er nog vele zaken overgedragen moesten worden.
3e stelling WPG
Voor zover WPG weet beschikt VI dus over haar volledige Administratie. De dienstverlening, zoals vastgelegd in de SLA, is al geruime tijd afgelopen/beëindigd.
Reactie
Ik hoop dat het voor WPG dan nu inmiddels duidelijk is dat VI niet beschikt over haar volledige administratie. Dit omdat WPG uit eigen beweging de toegang uit heeft gezet ondanks de gemaakte afspraak hierover dat toegang mogelijk zou blijven totdat alle gegevens waren verstrekt. Dit staat los van de SLA, WPG moet alle stukken overdragen en heeft dit grotendeels nagelaten. De zaken die WPG nog niet verstrekt heeft zijn voor de salarisadministratie al genoemd in het hiervoor vermelde mail bericht. Ik heb sommige overzichten over 2019 wel los ontvangen, dat zijn de overzichten die ik ook echt direct nodig had om vanaf januari 2020 zelf de loonadministratie te voeren. Van de oude jaren heb ik echter helemaal niets gekregen. Dus ik heb in ieder geval voor de loonadministratie dit nog nodig:
Goede export bestanden van de jaren 2014 t/rn, 2019. Eigenlijk alles in Excel en PDF wat er maar mogelijk is aan rapportages (loonstroken, verlof registratie, onkostenvergoedingen (incl documenten), keuzebudget registratie, journaalposten, jaaropgaven, allerhande verzamel loonstaten, periode staten, kostprijs overzichten ed) en de salaris auditfiles over deze jaren omdat de belastingdienst die op kan vragen.
Tenslotte mis ik in de personeelsdossiers die ik gekregen heb alle ID bewijzen en de loonheffingsverklaringen. Die moeten standaard aanwezig zijn, maar wellicht dat die op een andere manier opgeslagen zijn.
Voor de financiële administratie jaren 2013 t/rn. 2019 geprint of digitaal:
• Volledig grootboek overzicht gehele jaar
• Volledig dagboeken overzicht gehele jaar
• Volledig mutatie overzicht gehele jaar digitaal Excel formaat met alle relevante
gegevens er ook bij vanuit sub administratie zaken (kostenplaatsen, dragers,
projectcodes ed)
• Openstaande posten lijsten per einde jaar debiteuren en crediteuren
• Op grootboek sluitende saldibalans en kolommenbalans (met beginbalans)
• Specificatie vooruit ontvangen abonnementsgelden per einde jaar
• Overige dossier stukken ter onderbouwing van eindejaar zaken (VPB dossier)
• Audit files
• Alle verkoopfacturen niet abonnement gerelateerd
• Alle verkoopfacturen inzake abonnees
• Alle inkoopfacturen
• Alle bankafschriften
• Alle stukken bij de memoriaal boekingen
• Alle BTW aangiften (ook de Belgische)
• BTW aansluitingen inclusief privé gebruik auto
• WKR overzichten (zover dit niet al via de HR aanlevering komt)
• IB47 overzichten
• Alle contracten met klanten en leveranciers
• Eventuele offertes
Vertrouwende u afdoende te hebben geinformeerd.
Met vriendelijke groet,
[naam 1]
[functie]
2.10.
Mr. Brons heeft bij de mondelinge behandeling van deze zaak onder andere het volgende verklaard:
“Ik was ook bij de onderhandelingen. Ik weet nog dat ik van mr. [naam 2] , de eerste koopovereenkomst in concept kreeg toegezonden. Tijdens een belafspraak stuitten we toen op artikel 10.4. Ik vroeg hem waar deze bepaling vandaan kwam, wat de strekking hiervan was. Hij zei mij dat de angst bij VI leefde dat zij zou worden leeggegeten door WPG. Daar wilde zij van af. Zij wilde dat doorbelastingen van de kosten voor stafpersoneel van het hoofdkantoor zouden stoppen. Het is dus niet bedoeld als “carte blanche” om kosten die bij VI horen en toevallig in het bakje van WPG terecht zijn gekomen voor rekening van WPG te laten komen. In dit kader wijs ik ook op artikel 2.3 van de koopovereenkomst. Een enkel beroep op artikel 10.4 is onvoldoende om deze kosten voor rekening van WPG te laten komen.”
2.11.
Mr. Smit heeft bij de mondelinge behandeling van deze zaak onder andere het volgende verklaard:
“USI wilde niet vastzitten aan ondoorzichtige doorbelastingen van WPG. De administratie van WPG was ondoorzichtig.”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
WPG vordert – samengevat – na vermindering van haar eis veroordeling van VI bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van
I. Huurkosten van € 110.683,62,
II. Kosten Inkomensaanvulverzekering van € 10.235,76,
III. Pensioenkosten van € 361.129,85,
IV. Kosten HCCC van € 53.543,70,
V. Kosten Canon van € 1.184,59,
VI. Diverse Kosten van € 21.447,44.
deze vorderingen telkens te vermeerderen met wettelijke handelsrente,
VII. de Beslagkosten van € 4.766,88 en
VIII. de kosten van deze procedure,
beide met de wettelijke rente daarover.
Met dien verstande dat de eis wordt verminderd met € 6.800,- uit hoofde van een erkende tegenvordering van VI inzake [naam 8] .
3.2.
WPG legt aan het gevorderde ten grondslag dat zij kosten ten behoeve van VI heeft voorgeschoten en dat VI kosten heeft gemaakt door producten en diensten van derden af te nemen (waarbij deze derden WPG hebben gefactureerd).
3.3.
VI betwist dat zij de gestelde kosten verschuldigd is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
VI vordert – samengevat – na wijziging van haar eis, dat de rechtbank WPG bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt:
I. a) aan VI toegang te geven tot de volledige digitale financiële administratie van VI, inclusief de desbetreffende grootboekrekeningen en journaalposten, over de jaren 2013 t/m 2019, inclusief alle op deze administratie betrekking hebbende facturen, en inclusief de salarisadministratie over deze jaren;
b) de volledige personeelsadministratie van VI aan VI vrij ter beschikking te stellen, of wel in digitale vorm, of wel in fysieke vorm;
c) aan VI alle informatie te verstrekken waarop door VI kan worden vastgesteld dat en per wanneer WPG de fiscale eenheid voor de omzetbelasting en de vennootschap heeft verbroken, met verstrekking van kopieën van alle aangiften die in 2019 door WPG
met betrekking tot VI zijn gedaan;
d) en voorts, voor zover nog niet begrepen in hetgeen hierboven onder a t/m c staat vermeld, alle overige documenten en informatie als vermeld in de als productie G 32 overgelegde mail van 3 november 2021 van [naam 1] ; alles op verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag voor iedere dag, of een gedeelte daarvan, dat WPG in gebreke blijft hieraan te voldoen;
II. tot betaling van € 851.656,47te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
III. tot betaling van € 660.000 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
IV. in de kosten van het geding.
3.6.
VI legt aan het gevorderde onder I. ten grondslag dat WPG haar niet, zoals overeengekomen, de administratie ter beschikking heeft gesteld.
3.7.
VI baseert de vordering onder II op de de koopovereenkomst en de daarin opgenomen garanties. USI heeft bij schending daarvan op grond van artikel 7.1.1. van de koopovereenkomst recht op schadevergoeding. De vorderingen die USI op grond van de koopovereenkomst had heeft zij aan VI gecedeerd.
3.8.
De vordering onder III betreft een bedrag dat VI aan WPG heeft betaald tegen opheffing van het onder haar gelegd beslag en dat volgens VI onverschuldigd is betaald.
3.9.
WPG bestijdt de vorderingen.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in het incident en in reconventie
3.11.
VI heeft aanvankelijk in het incident gevorderd hetgeen zij nu vordert in reconventie onder I. De rechtbank heeft beslist dat de behandeling van het incident gelijktijdig met de hoofdzaak zou plaatsvinden. Vervolgens heeft VI voor de zitting haar eis gewijzigd: zij heeft het in het incident gevorderde toegevoegd aan haar vorderingen in reconventie.
3.12.
WPG heeft tegen de eiswijziging bezwaar gemaakt en zij stelt tevens dat het niet aan VI is het incident te beëindigen zonder dat WPG daarmee instemt. Zij stemt daar niet mee in, omdat zij in het incident vordert dat VI in de kosten n het incident wordt veroordeeld.
3.13.
Het bezwaar tegen de eiswijziging wordt afgewezen De eiswijziging leidt niet tot vertraging van het geding gezien de in het incident al uitgewisselde standpunten over het gevorderde. Ook is deze eiswijziging overigens niet in strijd is met de goede procesorde.
De rechtbank zal hetgeen oorspronkelijk in het incident is gevorderd niet bespreken omdat VI bij een beslissing in incident geen belang meer heeft.
Wat partijen in het kader van het incident hebben aangevoerd zal worden betrokken bij de beoordeling van de vorderingen in reconventie. Bij deze stand van zaken zal de conclusiewisseling in het incident worden betrokken bij de kostenveroordeling in reconventie en is er geen grond voor een afzonderlijke kostenveroordeling in het incident.

4.De beoordeling in conventie

Totstandkoming overeenkomst

4.1.
Volgens WPG is de koopovereenkomst gesloten op basis van een ‘locked box- balans’. Dat houdt in dat er tijd was gelegen tussen (i) de overeenstemming over de koopprijs en (ii) de datum van levering van de aandelen en dat er een gefixeerde koopsom was opgenomen in de koopovereenkomst. Er was een balans opgesteld per eind 2018 (de 'locked box-balans') en de transactie had vanaf de datum van die balans (de effectieve datum) al economisch effect, terwijl de koper pas juridisch rechthebbende werd op de datum van de levering van de aandelen.
De effectieve datum die koper en verkoper afspreken als wordt verkocht op basis van een ‘locked box’ heeft geen invloed op de lopende rechten of verplichtingen van de verkochte vennootschap gedurende de ‘locked box periode’. De effectieve datum heeft slechts als doel ervoor te zorgen dat ontwikkelingen van de onderneming vanaf dat moment niet kunnen leiden tot een hogere of lagere prijs voor de aandelen. Wel dient de onderneming op de gebruikelijke wijze te worden voortgezet; er mag geen waarde uit de onderneming wegstromen.
4.2.
In dit geval zijn daarop volgens WPG drie uitzonderingen overeengekomen
a. WPG zou de kosten van een verbouwing van de kantoorruimte van VI voor haar
rekening nemen (€ 33.000 per ultimo 2018);
b. WPG zou de liquide middelen van VI (€ 1.471.000 negatief per ultimo 2018)
vóór de Leveringsdatum (zie hierna) aanvullen tot € 0;
c. WPG zou de loonheffingsverplichting van VI voor haar rekening nemen (€ 105.000 per ultimo 2018).
Deze drie uitzonderingen op de hoofdregel – dat een koper van aandelen een vennootschap met al haar rechten en verplichtingen overneemt – zijn expliciet in de rechterkolom van de locked box-balans opgenomen. Ten aanzien van andere rechten en verplichtingen van VI hebben partijen ter verduidelijking in de balans opgemerkt:
"Wordt overgenomen door Koper, onderdeel van de afgesproken fixed koopsom".
4.3.
VI heeft aangevoerd dat door de onjuiste inschatting van WPG ten aanzien van de te verkrijgen toestemming van de verschillende medezeggenschapsorganen de totstandkoming van de transactie meer dan een half jaar is vertraagd. In dat half jaar was ook duidelijk geworden dat VI er inmiddels heel véél slechter voor stond dan WGP in 2018 had gesteld, onder andere omdat het aantal abonnees afweek van de eerder gemelde cijfers en prognose. Heronderhandeling over de koopprijs was echter niet meer mogelijk, want dat zou de kern van de overeenkomst raken en dan was WPG weer terug bij af voor wat betreft het verkrijgen van toestemming van de verschillende medezeggenschapsorganen.
Daarom is volgens VI afgesproken dat de locked box-balans per 31 december 2018, gedateerd 28 februari 2019, als overnamebalans zou gaan fungeren, en daar nog aan aantal correcties aan toe te voegen.. Deze correctieposten werden opgenomen in de opstelling "Aansluiting eigen vermogen balans VI per 31/12/2018 en de Locked Box Balans" en aangehecht aan de koopovereenkomst.
Ten aanzien van door te belasten kosten is afgesproken dat deze naar € 0 gaan en dat alle kosten geacht worden te zijn inbegrepen in het bedrag van € 20.000 dat VI vanaf de effectieve datum maandelijks aan WPG verschuldigd is op grond van de overeenkomst van dienstverlening. Wat betreft de einddatum voor het gebruik van de kantoorruimte werd overeenstemming bereikt dat VI tot eind september in het kantoor kon blijven, en – indien er dan nog zelf geen andere kantoorruimte mocht zijn gevonden – tijdelijk (tot 31 december 2019) kon verhuizen naar het kantoor van WPG in Amsterdam.
4.4.
Deze standpunten komen nader ter sprake bij de hierna te bespreken concrete geschilpunten.
Vordering huurkosten
4.5.
WPG stelt dat zij de huur van het pand waarin VI gevestigd was volledige heeft betaald over de periode van 1 januari 2019 tot de datum van de koopovereenkomst, en dat zij die huur ook over die periode volledig mocht doorbelasten aan VI. Pas daarna was VI 50% van de huurkosten verschuldigd. VI heeft echter slechts van de huurfacturen de helft betaald en is uit dien hoofde nog € 110.683,62, inclusief btw verschuldigd.
De stelling van VI dat zij al vanaf de effectieve datum (1 januari 2019) en niet pas vanaf de datum van de koopovereenkomst (16 juli 2019) nog slechts 50% van de huur verschuldigd is, is volgens WPG niet juist. De effectieve datum is in artikel 10.2 niet expliciet vermeld
(zoals bijvoorbeeld wel in artikel 10.4) en in de onderhandelingen (het definitieve bod en de intentieverklaring) is ook steeds uitgegaan van een korting op de huur van zes maanden na de closing, dan wel de overdrachtsdatum.
4.6.
VI wijst erop dat reeds in het eerste concept van de koopovereenkomst is vermeld:
“Koper is gerechtigd om tot uiterlijk 6 maanden na de leveringsdatum gebruik te maken van de kantoorruimte, tegen betaling van een vergoeding gelijk aan 50% van de met betrekking tot dit gebruik door Verkoper aan het Pensioenfonds Metaal en Techniek verschuldigde huur.”Volgens VI hebben partijen met koper in dit geval niet USI maar VI bedoeld. Het bepaalde in artikel 10.2 houdt volgens VI in dat WPG vanaf de effectieve datum geen aanspraak kan maken op de vergoeding die zij vóór de effectieve datum van VI ontving. WPG kan een dergelijke aanspraak niet geldend maken omdat zij in de koopovereenkomst heeft verklaard dat zij vanaf de effectieve datum uitsluitend de in artikel 10.4 vermelde aanspraken op VI heeft. WPG heeft bovendien gegarandeerd dat er geen andere overeenkomsten bestaan dan de overeenkomsten die in artikel 9.6 van de garanties vermeld staan.
VI wijst er bovendien op dat WPG de huur al voor de intentieverklaring had opgezegd.
4.7.
Beslissend is hier hoe artikel 10.2 en 10.4 van de koopovereenkomst moeten worden uitgelegd. Daarbij dient de rechtbank niet alleen te letten op de tekst daarvan, maar ook op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan wat zij zijn overeengekomen mochten toekennen en op wat zij gezien hun wederzijdse verklaringen en gedragingen op grond van de overeenkomst redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Nu het hier gaat om professioneel handelende partijen die hun rechtsverhouding uitvoerig hebben geregeld, komt groot gewicht toe aan de bewoordingen van de overeenkomst.
4.8.
Met VI is de rechtbank van oordeel dat partijen in artikel 10.2 niet USI (koper) maar VI hebben bedoeld. WPG gaat daar kennelijk ook van uit.
De tekst van artikel 10.2 vermeldt geen ingangsdatum van de afspraak dat Koper (lees: de Vennootschap) gerechtigd is gebruik te maken van de kantoorruimte, tegen betaling van een vergoeding gelijk aan 50% van de aan verhuurder betaalde huur. Wel wordt een einddatum vermeld (1 september 2019). Artikel 10.2 begint met een tijdsbepaling (“De Vennootschap maakt op dit moment gebruik van de kantoorruimte …). Deze zin duidt de uitgangssituatie aan. De daarop volgende zin
“Koper is gerechtigd om tot uiterlijk 1 september 2019 gebruik te maken van de kantoorruimte, tegen betaling van een vergoeding gelijk aan 50% van de met betrekking tot dit gebruik door Verkoper aan het Pensioenfonds Metaal en Techniek verschuldigde huur.”duidt aan wat er gaat veranderen. Een taalkundige uitleg van deze bepaling heeft dus tot resultaat dat deze betrekking heeft op de periode vanaf ‘dit moment’ tot uiterlijk 1 september 2019. Daarbij kan met “dit moment” niets anders bedoeld zijn dan de datum waarop de overeenkomst is gesloten.
Deze uitleg stemt ook overeen met het eerdere concept van deze bepaling zoals aangehaald onder 4.6; de woorden “
tot uiterlijk 6 maanden na de leveringsdatum”leggen immers het begin van de huurkorting bij de leveringsdatum. Ook stemt deze uitleg overeen met de bewoordingen van de intentieverklaring zoals aangehaald onder 2.3. In geen van de drie genoemde teksten is enig steun te vinden voor de opvatting dat de huurkorting al ingaat op de effectieve datum.
4.9.
Als artikel 10.2 wordt gelezen in verband met artikel 10.4 leidt dat niet tot een ander oordeel, omdat de vergoeding voor het gebruik van de kantoorruimte (als omschreven in artikel 10.2) juist expliciet van de werking van die bepaling is uitgesloten.
4.10.
VI heeft zich verder beroepen op artikel 6.9 van de koopovereenkomst, maar dat artikel is niet relevant, omdat het hier niet om een aan VI onbekende huurovereenkomst gaat, maar om een partijen bij de koopovereenkomst bekende doorbelasting van huur, waarover zelfs expliciete afspraken zijn gemaakt, zie artikel 10.2.
4.11. De hierboven vermelde taalkundige uitleg past ook in het locked box principe zoals uiteengezet door WPG (welke uiteenzetting niet door VI is betwist): op de lopende rechten of verplichtingen van de verkochte vennootschap lopen gedurende de ‘locked box periode’ door (behoudens expliciete andersluidende afspraken).
Omstandigheden op grond waarvan VI een van de taalkundige betekenis afwijkende uitleg mocht verwachten zijn niet gesteld of gebleken.
4.12.
VI heeft de berekening van WPG van de niet betaalde huur als zodanig niet betwist. Dat betekent dat de vordering onder I van WPG toewijsbaar is.
Kosten inkomensaanvulverzekering en pensioenkosten
4.13.
WPG stelt dat voor de hele WPG-groep een inkomensaanvulverzekering was gesloten bij de Amersfoortse. Zoals in andere jaren had VI het werknemersgedeelte in 2019 ingehouden op het salaris van haar werknemers. Dat bedrag had zij samen met het werkgeversdeel volledig op de betreffende grootboekrekening moeten boeken. Door een fout in de salarisadministratie van VI is niet de volledige premie van de inkomensaanvulverzekering maar slechts € 14.113,24 gecrediteerd. WPG heeft het volledige door haar betaalde bedrag van € 24.656,22 op 30 november 2019 aan VI doorbelast. VI heeft € 14.113,24 betaald; het resterende bedrag van € 10.235,76 weigert VI aan WPG te betalen omdat, zo stelt VI, dit bedrag niet was gereserveerd in haar boeken. Volgens WPG doet die fout niet af aan de verplichtingen van VI jegens WPG.
4.14.
Volgens WPG was afgesproken dat de werknemers over 2018 nog in de pensioenregeling van APG zouden blijven en dat zij daarna in de pensioenregeling van DE zouden komen. WPG heeft voor de gehele groep de pensioenpremie betaald, waarvan een bedrag van € 361.129,85 betrekking had op de werknemers van VI. Dat bedrag staat ook als reservering pensioenpremie in de boeken en door VI is bij de werknemers ook het werknemersdeel van de Pensioenpremie ingehouden. Daarom stelt WPG dat VI dit bedrag aan haar moet betalen.
4.15.
Volgens WPG staat artikel 10.4 hieraan niet in de weg. Deze bepaling dient volgens WPG om te voorkomen dat de koper wordt geconfronteerd met nieuwe vorderingen die de verkoper meent nog op de vennootschap te hebben, niet op vorderingen van WPG op VI die al bij de koper bekend waren.
4.16.
WPG stelt dat al in september 2018 werd afgesproken dat VI verplicht zou blijven de pensioenpremies voor haar werknemers af te dragen aan WPG, die deze premies had voorgeschoten. Als onderdeel van de onderhandelingen zijn WPG en USI overeengekomen dat WPG de pensioenafrekening van NN met betrekking tot VI over boekjaar 2018 zou voldoen (art. 11.3 Koopovereenkomst).
Het standpunt van VI zou er bovendien toe leiden dat zij een bedrag van meer dan € 360.000 aan nettowinst zou mogen bijschrijven. Dat is nimmer de bedoeling van partijen geweest, aldus WPG.
4.17.
VI beroept zich op artikel 10.4 van de koopovereenkomst. Voor zover WPG al een aanspraak op de premie inkomensaanvulverzekering op VI geldend zou kunnen maken kan een dergelijke aanspraak niet verder gaan dan het bedrag dat door WPG in de administratie van VI is gecrediteerd. In het kader van een regeling met betrekking tot een aantal geschilpunten is dat bedrag betaald. Bovendien voert zij aan dat de fout is gemaakt door WPG, omdat WPG in heel 2019 nog de salarisadministratie voerde.
4.18.
Ook met betrekking tot de pensioenkosten beroept VI zich op artikel 10.4. Indien WPG het standpunt huldigde dat VI de pensioenpremie na de effectieve datum diende te blijven betalen, dan had zij dat gedurende de zes maanden dat over de koopovereenkomst werd onderhandeld kenbaar moeten maken. WPG heeft al die tijd nooit een opmerking
gemaakt over het ontbreken van een aanspraak op VI, laat staan dat er door WPG een tekstvoorstel zou zijn gedaan voor de aanpassing van het bepaalde in artikel 10.4 met betrekking tot de pensioenpremies.
VI wijst bovendien op de “Gehele overeenkomst” clausule zoals opgenomen in artikel 12.2 van de koopovereenkomst.
De stelling van WPG dat VI met de inhouding van de pensioenpremies rekening heeft gehouden in haar administratie is volgens VI ongegrond, omdat de desbetreffende boekingen in de administratie in het kader van de overeenkomst tot dienstverlening door WPG werd verzorgd. VI verzorgde de administratie over 2019 niet zelf en is dus niet verantwoordelijk voor deze boekingen op de grootboekrekeningen.
WPG betwist ook dat VI door het niet voldoen van de pensioenpremies met een bedrag van meer dan € 360.000 ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt. Deze gang van zaken is de consequentie van de door USI en WPG gemaakte afspraak.
4.19.
Het gaat zowel bij de inkomensaanvulverzekering als bij de pensioenkosten om de uitleg van artikel 10.4 van de koopovereenkomst volgens de onder 4.7 genoemde maatstaf.
Een louter taalkundige uitleg van artikel 10.4 zou tot de conclusie kunnen leiden dat het in beide gevallen om een doorbelasting gaat die niet expliciet is genoemd, zodat de afspraak dat WPG “geen verdere aanspraken” heeft aan toewijzing van de vorderingen in de weg zou staan. In dit geval zijn echter omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden.
De onder 4.3 genoemde gang van zaken en de daarbij vermeldde afspraak dat de door te belasten kosten naar € 0 gaan en dat alle kosten geacht worden te zijn inbegrepen in het bedrag van € 20.000 dat VI vanaf de effectieve datum maandelijks aan WPG verschuldigd is op grond van de overeenkomst van dienstverlening wijst erop dat hierbij niet is gedacht aan centraal betaalde premies ten behoeve van werknemers, waarvoor ook al in de boekhouding een reservering was getroffen. Als die mede bedoeld zouden zijn is immers niet verklaarbaar dat WPG genoegen zou hebben genomen met een maandelijkse vergoeding van € 20.000, nu de pensioenpremie per maand al meer € 30.000 bedroeg. Ook de aanduiding van de afspraken over doorbelastingen na de aandelenoverdracht als
overeenkomst van dienstverleningis reden om aan te nemen dat partijen daarbij niet ook het oog hadden op centraal betaalde premies ten behoeve van werknemers.
Bovendien mag worden aangenomen dat USI zich bij de due dilligence van de pensioenverplichtingen op de hoogte heeft gesteld (zie de intentieverklaring zoals aangehaald onder 2.3) en er is over de pensioenpremie over 2018 in de koopovereenkomst onder 11.3 een expliciete afspraak gemaakt. Ook hieruit kan worden afgeleid dat USI van de lopende pensioenverplichtingen op de hoogte was. Dat zij zelf elders (over de periode waar het hier om gaat) voor haar werknemers pensioen heeft geregeld, is niet gesteld of gebleken.
Gezien al deze omstandigheden kan uit het feit dat deze lopende pensioenverplichtingen niet in artikel 10.4 expliciet als uitzondering zijn genoemd niet a contrario worden afgeleid dat deze dus voor rekening van WPG zouden komen, hoewel daar in de onderhandelingen nimmer een afspraak over is gemaakt. Dat is te meer zo nu de wel gemaakte afspraak (artikel 11.3) betrekking had op de nog te verwachten factuur met betrekking tot 2018.
Ook de uitlating van mr. Brons en mr. Smit (aangehaald onder 2.10 en 2.11) wijzen in de richting dat artikel 10.4 geen betrekking heeft op de voor werknemers betaalde premies. De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 10.4 gezien tegen de achtergrond van de bedrijfsovername als geheel, de door USI verrichte due dilligence en gezien het met die bepaling beoogde doel geen betrekking heeft op premies voor de inkomensaanvulverzekering en de pensioenen van werknemers. Anders gezegd: gezien de omstandigheden en de wederzijdse verklaringen en gedragingen mocht VI er niet op vertrouwen dat artikel 10.4 mede op die premies betrekking zou hebben.
4.20.
Dat in de salarisadministratie over 2019 voor de pensioenpremies een reservering was gemaakt en ook voor de inkomensaanvulverzekering, maar dat die laatste reservering onvoldoende was, leidt niet tot een ander oordeel. WPG heeft er op gewezen dat bij de koopovereenkomst een “Overzicht verzekeringen” was gevoegd, waarop ook de inkomensaanvulverzekering was vermeld waarbij als voetnoot is vermeld dat dit premie is die VI betaalt aan WPG. Dit betoog is niet betwist. De rechtbank leidt hieruit af dat niet alleen het bestaan van de verzekering maar ook de omvang van de te betalen premie bij USI bekend was ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst, zodat zij met die premie rekening diende te houden, ook als de reservering daarvoor minder was dan de te verwachten premie.
4.21.
De in artikel 12.2 overeengekomen bepaling, waarop WPG zich heeft beroepen wordt wel aangeduid als entire agreement-beding. Welke betekenis daaraan moet worden gehecht hangt af van de bewoordingen van het beding, de mate waarin het beding tijdens de onderhandelingen ter sprake is gekomen en het type overeenkomst waarin het beding wordt opgenomen. [1]
Het gaat in dit geval over een uitvoerige koopovereenkomst van alle aandelen in een bedrijf, waarover tussen professionele partijen langdurig is onderhandeld. In een dergelijk geval zal het beding eraan in de weg staan dat de schriftelijke overeenkomst wordt aangevuld op basis van niet in de overeenkomst zelf opgenomen afspraken. Niet uit de tekst van de overeenkomst blijkende verklaringen en gedragingen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst kunnen echter wel van belang zijn voor de uitleg van wat partijen zijn overeengekomen en het beding staat daaraan niet in de weg. Voor zover hiervoor bij de uitleg van artikel 10.4 de due dilligence en de verklaringen van partijen over de bedoeling van het beding bij de uitleg zijn betrokken staat artikel 12.2 van de koopovereenkomst daar dus niet aan in de weg.
4.22.
De conclusie is dat de vorderingen II en III toewijsbaar zijn.
Kosten HCCC
4.23.
De vorderingen in conventie en in reconventie op dit punt houden verband met elkaar, zodat hier zowel wat partijen in conventie als in reconventie hebben aangevoerd wordt besproken.
4.24.
WPG heeft een overeenkomst met Het Customer Care Center ("HCCC") ten behoeve van enkele dochterondernemingen. Ook VI had haar klantcontact volledig aan HCCC uitbesteed. HCCC factureerde rechtstreeks aan VI voor de diensten die deze laatste van HCCC afnam. Ook na de Leveringsdatum heeft VI gebruik gemaakt van de diensten van HCCC. Zij weigerde deze echter te betalen, omdat zij geen overeenkomst met HCCC had. Omdat HCCC dreigde de werkzaamheden voor de andere ondernemingen van
WPG te staken heeft WPG noodgedwongen facturen van HCCC tot een bedrag van in totaal € 53.543,70 voorgeschoten, welk bedrag zij nu van VI vordert.
4.25.
VI voert verweer. In de eerste plaats beroept zij zich ook hier op artikel 10.4 van de koopovereenkomst. Verder voert VI aan dat zij bij de due dilligence geen facturen van HCCC en geen overeenkomst met HCCC heeft aangetroffen. Ook heeft WPG in de koopovereenkomst gegarandeerd dat er geen andere overeenkomsten zijn dan daar genoemd. WPG beroept zich in dat kader op de garantie van artikel 9.6. van de koopovereenkomst. USI dacht dat de klantcontactdiensten onder de dienstverleningsovereenkomst vielen. Ook was afgesproken dat alle doorbelastingen vanuit WPG vanaf de effectieve datum naar € 0 zouden gaan, aldus VI.
4.26.
In reactie op dit verweer heeft WPG gesteld dat VI weldegelijk van de rol van HCCC op de hoogte was en zij verwijst daarbij naar bijlage 2 van de dienstverleningsovereenkomst, waar als een van de "uitgangspunten dienstverlening en SLA" het volgende is vermeld:
“Het Customer Care Center is vanaf 1 juli 2018 de partij die de klantenservice verleent aan WPG ten behoeve van de verschillende titels en daarom met ABOS werkt (op basis van toegang) en indien nodig gegevens muteert. VI valt buiten deze overeenkomst. Digital Enterprises zal daarom zelfstanding met HCCC contract afspraken moeten maken m.b.t. de dienstverlening door HCCC.”
4.27.
De rechtbank stelt vast dat niet is bestreden dat HCCC diensten ten behoeve van VI heeft geleverd na het sluiten van de koopovereenkomst en daarvoor aan VI facturen heeft gestuurd. Van een doorbelasting door WPG zoals bedoeld in artikel 10.4 van de koopovereenkomst is dus geen sprake. Uitgangspunt is daarom dat deze facturen ten laste van VI dienen te komen.
4.28.
Dat zou echter anders kunnen zijn als VI mocht menen dat de diensten van HCCC onder de dienstverleningsovereenkomst vielen, zoals zij stelt.
Op grond van de onder 4.26 aangehaalde passage van een van de bijlagen bij de dienstverleningsovereenkomst acht de rechtbank het voor DE/USI voldoende duidelijk dat HCCC diensten aan VI verleende, zodat zij zich niet kan beroepen op het feit dat hierover niets in de dataroom was opgenomen. Ook is artikel 9.6. van de koopovereenkomst niet van toepassing, omdat geen sprake is van een overeenkomst tussen VI en HCCC.
Ook kan op grond van de genoemde passage niet worden aangenomen dat DE/USI mocht aannemen dat de klantenservice onder de voortgezette dienstverlening in het kader van de dienstverlening zou vallen. Hier is immers expliciet bepaald dat VI zelf een contract moet sluiten met HCCC.
4.29.
Hoewel de facturen van HCCC gericht waren aan VI heeft WPG die betaald. Zij heeft gesteld dat zij daartoe was gedwongen omdat HCCC dreigde de dienstverlening aan WPG te staken als de facturen die zij aan VI had gestuurd onbetaald zouden blijven. Dat heeft VI niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat WPG geen andere keus had dan de facturen te betalen. Zij heeft daardoor schade geleden, die zij op VI kan verhalen, omdat VI deze facturen had moeten betalen en dus ongerechtvaardigd verrijkt is nu haar schuld teniet is gegaan. Haar verrijking is gelijk aan de verarming aan de kant van WPG, te weten het aan HCCC betaalde bedrag van de openstaande facturen van VI. Het onder IV gevorderde is dus toewijsbaar.
Kosten Canon
4.30.
WPG heeft een contract met Canon voor de huur van printers ten behoeve van
meerdere dochtervennootschappen, waaronder toentertijd VI. Canon factureert WPG en WPG belast de kosten door aan de betreffende dochtervennootschappen. Vanwege de overname zijn de printers die VI in gebruik had, betrokken in de SLA. VI zou derhalve nog enige tijd (tegen betaling) van deze apparaten gebruik kunnen blijven maken. De SLA is geëindigd per januari 2020. VI is de printers daarna blijven gebruiken. Canon heeft de gebruikskosten van VI in rekening gebracht bij WPG. De corresponderende kosten voor februari en maart 2020 van € 1.184,59 heeft WPG aan Canon voldaan en aan VI doorbelast. VI betaalt deze kosten niet en is als gevolg daarvan ongerechtvaardigd verrijkt, aldus WPG.
4.31.
Ook ten aanzien van deze kosten beroept VI zich op artikel 10.4 en op de garantie dat er geen andere overeenkomsten zijn dan de in artikel 9.6 van de koopovereenkomst genoemde. Tijdens de due diligence zijn er door koper geen facturen van WPG inzake
Canon printers aangetroffen, noch een overeenkomst. USI was er evenmin mee bekend dat de printers waarvan VI gebruik maakt van Canon waren gehuurd. Verder beroept zij zich op de in de koopovereenkomst onder 4.1 en 4.2 gegeven garantie.
4.32.
De stelling van WPG dat in de dienstverleningsovereenkomst expliciete afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de kosten voor de printers wordt verworpen. In de als bijlage 1 bij de overeenkomst van dienstverlening gevoegde ‘diensten begroting’ wordt weliswaar ‘printing service’ vermeld, maar in de kolom ‘vraagstelling DE’ is daarbij vermeld: ‘Wat houdt dit in?’ en in de kolom ‘Antwoord WPG’ is vermeld: ‘de printerkosten van het Ricoh contract’. Dat er daarnaast nog een Canon contract zou zijn en dat dit apart zou worden doorbelast is hier niet vermeld. De stelling van VI dat tijdens de due diligence geen facturen van WPG inzake Canon printers zijn aangetroffen, noch een overeenkomst, is door WPG niet gemotiveerd betwist.
Er moet daarom van uit worden gegaan dat USI niet bekend was met andere kosten voor printen dan de in de dienstverleningsovereenkomst inbegrepen kosten voor het Ricoh-contract en dat zij ook geen rekening behoefde te houden met andere printkosten. Dat betekent dat VI terecht een beroep doet op artikel 10.4 van de koopovereenkomst, zodat de vordering zal moeten worden afgewezen.
Diverse kosten
4.33.
WPG stelt dat zij contracten heeft gesloten met onder meer : (i) The Valley, (ii) Data B., (iii) Omnicom, (iv) Getty Images, (v) Nielsen Adfinders en (vi) Bruna. WPG's dochtervennootschappen maken gebruik van de diensten van deze partijen, die vervolgens centraal aan WPG worden gefactureerd. WPG belast de kosten vervolgens naar gebruik door aan de betreffende dochtervennootschap. VI heeft diensten afgenomen van voornoemde partijen, zowel in haar tijd als dochtervennootschap van WPG als daarna. De betreffende partijen hebben daarvoor facturen verstuurd, die WPG weer heeft doorbelast aan VI tot een totaalbedrag van € 21.451,50. VI moet dat betalen, aldus WPG.
4.34.
VI voert verweer. Zij stelt dat zij er niet mee bekend is dat zij de onder 4.33 genoemde diensten heeft afgenomen. Deze zijn aan VI gefactureerd door WPG Media, en dat is een andere vennootschap dan WPG. Dat WPG die vordering zou hebben overgenomen blijkt niet. Bovendien stelt VI dat de op de diensten betrekking hebbende contracten niet met VI waren gesloten en zich niet in de dataroom bevonden en heeft zij een beroep gedaan op artikel 9.6 van de koopovereenkomst.
4.35.
WPG heeft ter onderbouwing van haar vordering een factuur in het geding gebracht van WPG Media. Zij heeft geen akte van cessie in het geding gebracht waar uit kan blijken dat zij de vordering van WPG Media heeft overgenomen. Dat betekent dat deze kosten in dit geding niet toewijsbaar zijn.
4.36.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat niet is betwist dat VI de diensten die WPG Media haar heeft gefactureerd heeft afgenomen. Het gaat hier om diensten die VI rechtstreeks bij de dienstverleners had kunnen afnemen, wat ook voor de hand lag, omdat zij geen deel meer uitmaakte van de WPG groep. Als zij dan toch gebruik bleef maken van de ‘centrale inkoop’ van die diensten via WPG Media, is niet in te zien waarom zij die dan gratis zou moeten krijgen. VI is die kosten echter verschuldigd aan WPG Media en niet aan WPG.

5.De beoordeling in reconventie inzake informatieverplichtingen

Vorderingen met betrekking tot de administratie

5.1.
VI stelt dat in de koopovereenkomst in artikel 5.2.1 onder f is bepaald dat WPG aan USI uiterlijk op de leveringsdatum toegang verleent tot de complete administratie van VI, met inbegrip van stukken van de accountant. De administratie van VI werd niet zelfstandig gevoerd maar maakte deel uit van de administratie van WPG. Daarom is in de dienstverleningsovereenkomst bepaald dat vanaf de effectieve datum (1 januari 2019) tot zes maanden na de leveringsdatum (26 januari 2020) gebruik zou worden gemaakt van het financiële systeem en het HR systeem van WPG. [naam 1] (de [functie] van DE) heeft met WPG afgesproken dat de administratie van VI ook na afloop van de overeenkomst van dienstverlening in de systemen van WPG beschikbaar zou blijven, dit omdat WPG tijdens de looptijd van de overeenkomst van dienstverlening niet in staat bleek te zijn om (onder meer) toegang tot de volledige administratie te geven.
Volgens VI heeft WPG in strijd met deze tussen partijen gemaakte afspraken inmiddels de toegang tot het financiële systeem en het HR systeem van VI geblokkeerd en weigert zij toegang te verlenen of informatie te verstrekken.
VI heeft over de gang van zaken en de nog benodigde gegevens een uitvoerige email van [naam 1] in het geding gebracht, die volledig is weergegeven onder 2.9.
5.2.
De financiële administratie van VI is voor zover VI bekend uitsluitend in
digitale vorm bij WPG voorhanden, er zijn geen fysieke documenten. De administratie maakte onderdeel uit van de administratie van WPG, tijdens de looptijd van de overeenkomst van dienstverlening en eerst na de levering van de aandelen had VI toegang via inlognaam en een wachtwoord. Niet valt in te zien dat dit niet zou kunnen worden gecontinueerd of dat de administratie in digitale vorm volledig zou kunnen worden geëxporteerd naar een externe locatie, aldus VI.
5.3.
VI stelt dat zij de vorderingen van USI instelt, maar dat zij ook een zelfstandig recht jegens WPG uit hoofde van de koopovereenkomst heeft. VI baseert haar vordering mede op het bepaalde in artikel 843a Rv.
5.4.
WPG voert aan dat de afspraak is gemaakt dat zij de administratie nog zou doen over 2019 en dat VI die daarna zelf zou doen. De administratie is geëxporteerd aan het einde van het boekjaar 2019 en aan VI ter beschikking gesteld. Volgens WPG is de toegang tot de elektronische personeelsadministratie begin 2020 beëindigd en is de fysieke personeelsadministratie medio september 2019 door een medewerker van WPG aan een werknemer van USI overhandigd. Volgens WPG heeft VI alles wat zij nodig heeft.
WPG betwist dat is voldaan aan de eisen van artikel 843a Rv. Daarbij heeft WPG zich met betrekking tot de abonnementenadministratie beroepen op de concurrentiegevoeligheid van de gegevens.
5.5.
De rechtbank stelt voorop dat de verplichting om de administratie ter beschikking te stellen door WPG niet wordt betwist, behoudens voor zover het de abonnementenadministratie betreft.
De stelling van WPG dat zij aan deze verplichting reeds volledig heeft voldaan wordt weersproken door de e-mail van [naam 1] , waarvan de feitelijke weergave van de gang van zaken door WPG inhoudelijk niet is betwist, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat.
WPG heeft in reactie op deze e-mail slechts het aan art. 843a ontleende verweer gevoerd dat de gegevens onvoldoende bepaald zijn en dat VI onvoldoende belang zou hebben bij inzage.
Dit verweer slaagt niet. Primair zal de verplichting de administratie te verstrekken moeten worden beoordeeld op grond van wat partijen daarover overeen zijn gekomen, te weten in artikel 5.2.1. van de koopovereenkomst. De bepaling is tamelijk summier, en zal moeten worden uitgelegd tegen de achtergrond van de koopovereenkomst als geheel en het daarmee beoogde doel, namelijk om koper in staat te stellen het bedrijf voort te zetten en de wettelijke verplichtingen inzake administratie die op bedrijven rusten (waaronder de bewaarplicht en fiscale verplichtingen). [naam 1] heeft in genoemde e-mail een lijst van gegevens opgenomen die nog ontbreken en waarvan hij onderbouwt dat die noodzakelijk zijn. Nu een gemotiveerde weerlegging daarvan ontbreekt, gaat de rechtbank er van uit dat de gevraagde gegevens inderdaad noodzakelijk zijn en dat VI dus op grond van de koopovereenkomst daarop aanspraak kan maken, terwijl zij daarover op dit moment niet beschikt. Het in reconventie gevorderde onder I zal worden toegewezen voor zover het de onderdelen a en b betreft en d voor zover het terugverwijst naar a en b, telkens met dien verstande dat de veroordeling niet geldt voor die onderdelen waaraan blijkens de e-mail van [naam 1] al is voldaan. De termijn om aan deze veroordeling te voldoen zal worden gesteld op een maand. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd.
5.6.
De rechtbank merkt met betrekking tot de abonnementenadministratie nog het volgende op. Als het zo is dat die op zo’n manier gevoerd werd/wordt dat inzage daarin zou betekenen dat VI inzage zou krijgen in abonnementsgegevens van andere vennootschappen dan VI, ligt het op de weg van WPG om te zorgen voor het ter beschikking stellen van de alleen voor VI relevante gegevens uit die abonnementenadministratie. Hetgeen partijen hebben aangevoerd in het kader van artikel 843a behoeft verder geen bespreking.
Fiscale eenheid
5.7.
VI stelt dat de fiscale eenheid tussen VI en WPG moest worden verbroken. VI weet niet of dat is gebeurd en wanneer; zij kan daarom niet aan haar fiscale verplichtingen voldoen.
5.8.
WPG stelt dat zij wel bereid is op dit punt informatie te verstrekken; zij heeft ook gevraagd wat VI nodig had, maar daar is geen antwoord op gekomen. Zij is nooit in gebreken gesteld.
5.9.
De rechtbank stelt vast dat WPG met een bewijsstuk heeft onderbouwd dat zij bereid was informatie over de verbreking van de fiscale eenheid te verstrekken en heeft gevraagd wat VI precies nodig had. Dat VI daar antwoord op heeft gegeven is niet gesteld of gebleken. Daarom is er op dit punt geen grond voor een veroordeling, wat niet wegneemt dat van WPG verwacht mag worden dat zij een concreet verzoek om bepaalde informatie alsnog beantwoordt en dat zij het gevorderde onder I.c in ieder geval reeds als zodanig moet beschouwen.
6. De beoordeling in reconventie inzake de overige verplichtingen uit de koopovereenkomst
overdraagbaarheid vorderingen USI
6.1.
WPG stelt zich op het standpunt dat de vorderingen uit de koopovereenkomst niet overdraagbaar zijn, omdat dit in artikel 12.4 expliciet is uitgesloten met goederenrechtelijke werking. Zij stelt dat de uitzondering voor overdracht aan groepsmaatschappijen slechts geldt voor contractsoverneming en niet voor cessie.
6.2.
VI betwist dat, zij stelt dat in artikel 12.4 niet is bepaald dat USI slechts de hele rechtsverhouding zou mogen overdragen en niet alleen een recht of plicht. Bovendien heeft WPG er geen belang bij, nu zij bij cessie al haar verweermiddelen behoudt. Subsidiair stelt VI dat USI haar de voorwaardelijke last heeft gegeven in eigen naam ten behoeve van USI de vorderingen jegens WPG in te stellen. Nog meer subsidiair geldt dat VI op basis van de garanties een eigen recht heeft, aldus VI.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 12.4 blijkens de eerste zin
Geen van de Partijen zal haar rechten en verplichtingen uit hoofde van deze Koopovereenkomst overdragen …een regeling geeft voor contractsoverneming. Niet in geschil is dat de bepaling een toestemming bij voorbaat inhoudt voor contractsoverneming aan een groepsmaatschappij en dat VI een dochtervennootschap van USI is. De stelling van WPG dat deze bepaling alleen contractsoverneming mogelijk maakt en niet cessie is onjuist. Het algemene beginsel
wie het meerdere kan, kan ook het minderebrengt mee dat als een overdracht aan een groepsmaatschappij van rechten en verplichtingen (contractsoverneming) is toegestaan, ook het mindere (overdracht van alleen rechten, cessie) is toegestaan. WPG kan deze bepaling dus niet aan VI tegenwerpen; er moet vanuit worden gegaan dat overdracht van de vorderingen uit hoofde van de koopovereenkomst van USI op VI rechtsgeldig is.
freelancers
6.4.
VI stelt dat WPG in het kader van de due diligence een overzicht heeft verstrekt van 23 november 2018, waarop 36 freelancers waren vermeld. De overeenkomst met 14 van hen zou eindigen vóór of op 30 juni 2019. Tussen WPG en DE is er in de loop der tijd over en weer herhaaldelijk besproken dat er binnen VI een reorganisatie diende plaats te vinden en dat DE via de aan haar gelieerde vennootschappen zelf de sales en marketingactiviteiten en alle overige randtaken wilde gaan uitvoeren. In de concepttekst van de garanties was de bepaling opgenomen dat de lijst van freelancers per leveringsdatum als annex 8 aan de garanties zou worden gehecht. Een uur voorafgaande aan de ondertekening van de koopovereenkomst maakte WPG kenbaar dat zij het overzicht van de onder artikel 8.1 sub a bedoelde personen nog niet beschikbaar had. Er waren volgens WPG inmiddels een paar nieuwe medewerkers op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaam; het zou gaan om redactiemedewerkers en/of journalisten die de op incidentele basis voor VI werkzaam waren en/of waarmee geen langdurige overeenkomst zou bestaan. In de overeenkomst werd daarom in artikel 8.2 bepaald:
“Verkoper zal binnen vijf werkdagen na de datum van deze Overeenkomst een overzicht aan Koper aanleveren van alle bij c.q. ten behoeve van de Vennootschap werkzame krachtens overeenkomst van opdracht werkzame personen per de Effectieve datum, met uitzondering van personen die ten behoeve van de Vennootschap een eenmalige opdracht uitvoeren voor een vergoeding van minder dan EUR 500 (vijfhonderd euro) excl. btw.”
Op 18 juli 2019 verstrekte WPG het in artikel 8.2 genoemde overzicht, waaruit bleek dat WPG ten aanzien van een drietal personen, werkzaam in de verkoop en marketing, was overgegaan tot verlenging van de overeenkomsten, zonder dat dit aan USI was kenbaar gemaakt. Van [naam 5] en [naam 6] was in de dataroom als einddatum vermeld: 30 juni 2019, bij [naam 7] was dit 31 januari 2019. In het op 18 juli 2019 verstrekte overzicht staan andere einddata vermeld: [naam 5] : einddatum onbekend (verlenging overeenkomst ter ondertekening aan [naam 5] verstrekt); [naam 6] : einddatum 31 december 2019; [naam 7] : einddatum 9 oktober 2019.
VI stelt dat USI erop mocht vertrouwen dat de in de dataroom verstrekte informatie over de beëindiging van de overeenkomsten met de [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] juist was, zodat VI verlost was van dit zwakke commerciële team.
VI wijst op het bepaalde in artikel 4.2 onder a en 9.6 van de koopovereenkomst en op de garanties, artikel 12.
Ten aanzien van [naam 6] geldt dat WPG tevens wordt aangesproken op grond van het feit dat zij VI onbevoegd heeft vertegenwoordigd door namens VI de overeenkomst inzake [naam 6] te sluiten.
6.5.
Per saldo werd vanaf juli 2019 (tot de respectievelijke einddata van de overeenkomsten) door [naam 5] € 10.934,04, door [naam 6] € 35.120,20 en door [naam 7] € 34.288,50 in rekening gebracht. VI stelt dat de overeenkomsten met deze medewerkers niet per direct konden worden opgezegd en dat hun werkzaamheden voor VI geen enkele waarde hadden, zodat zij een schade heeft geleden ten bedrage van € 80.342,74.
6.6.
WPG stelt dat voorafgaand aan de overname door USI sprake was van onrust bij het team van VI en dat er vrees was voor een personele leegloop. Het managementteam van VI heeft verschillende malen met klem bij toenmalig aandeelhouder WPG aangedrongen op verlenging van de overeenkomsten met enkele personeelsleden. WPG heeft hierover contact gehad met DE. Daarbij is gemeld dat VI [naam 7] tijdelijk had ingehuurd voor marketing. Van de kant van DE is daar niet negatief op gereageerd. Vlak vóór ondertekening van de Koopovereenkomst werd duidelijk dat de Oude Freelancers Lijst onvolledig was. WPG heeft dit aan DE/USI medegedeeld. Vervolgens is in de koopovereenkomst een gewijzigd artikel 8.2 opgenomen. Partijen spraken af dat WPG de "Finale Freelancers Lijst" zou nasturen en dat heeft WPG ook gedaan.
6.7.
Volgens WPG heeft zij geen garantie geschonden. WPG heeft niet gegarandeerd dat de Oude Freelancers Lijst volledig en juist was. Art. 9 van de Garanties ziet op overeenkomsten die niet volgen uit Annex 9 of uit de dataroom. De overeenkomsten met de Freelancers volgen wel degelijk uit de Dataroom. En ook als dat niet zo zou
zijn dan geldt dat partijen specifieke Garanties met betrekking tot personeel zijn overeengekomen, die prevaleren boven de algemene Garanties inzake overeenkomsten.
De overeenkomst met [naam 5] blijft onder het in artikel 9.6 genoemde bedrag van € 25.000.
Wat het beroep van VI op art. 4.2a Koopovereenkomst betreft stelt WPG dat de verlenging van [naam 7] aan USI is voorgelegd en dat USI daar toen geen bezwaar tegen heeft gemaakt. Dat het verlengen van de overeenkomsten met [naam 5] en [naam 6] niet concreet met USI is besproken, levert geen schending van art. 4.2a op. In het algemeen heeft WPG gemeld dat zij een leegloop van de organisatie trachtte tegen te gaan en acties moest ondernemen in relatie tot het personeel, waar USI het (van harte) mee eens was. Wanneer USI tot in detail op de hoogte had willen zijn van de acties van WPG, had zij daarom kunnen verzoeken. In plaats daarvan liet USI WPG doen wat nodig was, zo stelt WPG.
6.8.
Subsidiair stelt WPG dat voor zover al sprake was van een schending van enige Garantie, VI daarmee bekend was, immers de Finale Freelancers Lijst geldt als Verstrekte Informatie in de zin van de Koopovereenkomst. Meer subsidiair stelt WPG dat VI geen schade heeft geleden. Het is ongeloofwaardig dat de werkzaamheden van de freelancers "van geen enkele waarde waren", zoals VI nu stelt. Tot slot heeft VI volgens WPG niet voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van art. 6:101 BW door de overeenkomsten van opdracht met de Freelancers niet eerder te beëindigen, hoewel zij daartoe wel mogelijkheden had.
6.9.
De rechtbank acht een inbreuk op artikel 12 van de garanties niet aanwezig, omdat de gegevens over de freelancers zoals overeengekomen zijn verstrekt en deze juist zijn.
Vast staat dat WPG het contract van de drie onder 6.4 genoemde freelancers heeft verlengd. Dat heeft ze in elk van de gevallen gedaan zonder voorafgaande toestemming van USI, wat in beginsel een schending van de garantie artikel 4.2 onder a van de koopovereenkomst oplevert, voor zover het gaat om een overeenkomst met een belang van meer dan € 25.000,-. Dat is niet het geval bij [naam 5] , wel bij [naam 6] en [naam 7] . WPG heeft de verlenging van het contract met [naam 7] wel achteraf aan USI voorgelegd en USI heeft daar toen geen bezwaar tegen gemaakt. De rechtbank acht dat een bekrachtiging die gelijk gesteld kan worden aan een voorafgaande toestemming.
Dat betekent dat alleen de contractsverlenging van [naam 6] onder de garantie van artikel 4.2 onder a valt.
WPG is uit dien hoofde aansprakelijk voor de schade door schending van die garantie. Die schade kan niet nauwkeurig worden vastgesteld. Enerzijds is het betoog van VI dat DE via de aan haar gelieerde vennootschappen zelf de sales- en marketingactiviteiten en alle overige randtaken wilde gaan uitvoeren onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat betekent dat er vanuit moet worden gegaan dat zij desgevraagd niet zou hebben ingestemd met contractverlenging voor [naam 6] . Anderzijds is ongeloofwaardig dat de werkzaamheden van [naam 6] voor VI van geen enkele waarde zouden zijn geweest. Daarbij wordt meegewogen dat de inleenovereenkomst weliswaar voor bepaalde tijd was aangegaan, maar dat zij per gewerkt uur betaald werd en de inleenovereenkomst niet bepaalt voor hoeveel uur zij werkzaamheden zal verrichten. VI heeft dus kennelijk aanleiding gezien haar werk te (blijven) opdragen. De rechtbank zal de schade daarom met toepassing van artikel 6:97 BW schatten op de helft van het bedrag dat voor de werkzaamheden van [naam 6] in rekening is gebracht, dat is € 17.560,10.
6.10.
Toepassing van artikel 9.6 van de koopovereenkomst leidt niet tot een ander oordeel dan toepassing van artikel 4.2, omdat dit hetzelfde grensbedrag kent en de bekrachtiging van de contractsverlenging ook aan een beroep op artikel 9.6 in de weg staat.
verbouwing
6.11.
DE heeft in de onderhandelingen laten weten dat zij de huurovereenkomst niet wilde overnemen. Omdat de kosten van de verbouwing van de kantoorruimte van VI op de balans van VI waren geactiveerd, heeft DE aangegeven daarvoor te willen worden gecompenseerd. In de overnamebalans (de locked box-balans per 31 december 2018, gedateerd 28 februari 2019) heeft WPG de kosten van de verbouwing weliswaar op € 0 gezet, maar in de financiële administratie stond de verbouwing nog steeds voor € 33.000 op de balans.
Volgens VI hebben partijen op de avond van de ondertekening van de transactiedocumenten het document "Aansluiting eigen vermogen balans VI per 31/12/2018 en Locked Box balans" opgesteld waarop onder meer vermeld staat "geactiveerde verbouwing € 33.000". VI leidt hieruit en uit de onder 4.4. gegeven garantie (namelijk kort gezegd dat alle activa en passiva juist zijn gewaardeerd) af dat WPG het bedrag van € 33.000 aan VI moet betalen.
Het verweer van WPG dat zij door de verbouwing op 0 te zetten deze ten laste van het eigen vermogen heeft gebracht gaat volgens VI niet op, omdat deze post daardoor ten laste komt van de vennootschap en dus van de koper.
6.12.
WPG stelt zich primair op het standpunt dat VI te laat is met deze claim, omdat zij al vlak na ondertekening van de Koopovereenkomst (op 23 juli 2019 om precies te zijn) wist dat WPG niet € 33.000 voor de verbouwing had betaald op de wijze zoals USI en
VI die nu kennelijk voorstaan. Bovendien hebben partijen in januari 2020 nog met elkaar over dit onderwerp gecorrespondeerd. Pas veertien maanden nadat USI bekend was dit onderwerp heeft VI zich, met haar CvE, voor het eerst op het standpunt gesteld dat 'de verbouwing' onjuist zou zijn gewaardeerd en zodoende sprake zou zijn van een inbreuk. USI heeft niet binnen negen maanden een dagvaarding uitgebracht, zodat haar beweerde Claim in ieder geval per 23 april 2020 is komen te vervallen (art. 7.1.4 Koopovereenkomst).
6.13.
Subsidiar stelt WPG dat partijen zijn overeengekomen dat de post 'verbouwing' op de balans van VI in het kader van de koopprijsberekening op € 0 zou worden gezet. Hierdoor namen de activa van VI af en daarmee ook haar waarde in het kader van de overname. WPG betwist dat sprake is van een schending van de onder artikel 4.4. gegeven garantie inzake de juiste waardering van activa en passiva. Zowel in de jaarrekening als in de overnamebalans was deze juist. Dat VI’s financiële administratie daarvan afweek levert geen schending van de garantie op. In de administratie moest de verbouwing nog worden afgeboekt, ten laste van het vermogen.
6.14.
De rechtbank verwerpt het standpunt van WPG dat de claim te laat is ingediend. De in artikel 7.1.4. van de koopovereenkomst geregelde termijn van negen maanden begint te lopen op het moment dat koper verkoper op de hoogte heeft gesteld van de claim en niet op het moment dat USI had kunnen ontdekken dat er een claim is. De vordering met betrekking tot de freelancers is door USI bij dagvaarding ingesteld op 13 mei 2020; de overige vorderingen zijn in deze procedure ingesteld bij eis in reconventie in de conclusie van 16 september 2020. Volgens VI is er in november 2019 overleg geweest over claims, maar zij heeft niet gesteld dat dit overleg ook de verbouwing betrof. WPG stelt dat er in januari 2020 over de kwestie van de verbouwing is overlegd. Dat er meer dan 9 maanden voorafgaand aan het indienen van een vordering in reconventie een claim is ingediend is niet gesteld of gebleken.
6.15.
Vast staat dat USI niet voor de op de balans geactiveerde verbouwing wilde betalen. Ook staat vast dat in de locked box overname balans de verbouwing op 0 was gewaardeerd, terwijl deze eerder voor € 33.000 op de balans stond. In geschil is of hieruit voortvloeit dat WPG verplicht was een bedrag van € 33.000 te betalen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de locked box-balans een middel was om de waarde van VI in het kader van de overname vast te stellen. Nu het een balans was die was afgeleid van de ‘gewone’ balans betekent dit dat elke mutatie debet ook een mutatie credit tot gevolg heeft en andersom. Het verlagen van een van de activa met een bedrag van € 33.000 betekent dat een van de andere activa met dat bedrag moet worden vermeerderd, dan wel dat een van de passiva ook met dat bedrag zal moeten gewijzigd.
Ten opzichte van de concept balans zijn er in de locked box-balans de volgende mutaties:
Activa (x 1000)
concept balans
locked box balans
Verbouwing
33
Liquide middelen
-1.456,
Totaal passiva
113
1.536
Passiva (x 1000)
Eigen vermogen
-4.163
-2.535
Loonheffing
204
Totaal activa
113
1.536
Bij twee posten is vermeld dat de verkoper een bedrag moet betalen: bij liquide middelen is aangetekend: “
Op de closingdatum zal de kaspositie Eur 0 (nul euro) bedragen.”en bij Loonheffing staat:
“Zal door Verkoper vóór de closing zijn betaald.”Bij de mutatie inzake de verbouwing is geen aantekening geplaatst, bij de post vaste activa staat
“Wordt overgenomen door Koper, onderdeel van de afgesproken fixed koopsom.”Dat wijst er op dat partijen niet zijn overeengekomen dat er een bedrag voor de verbouwing betaald moest worden.
Bovendien leidt de verlaging van de post Verbouwing tot een vermindering van de post Eigen vermogen. Volgens de berekening van de rechtbank had het Eigen vermogen in de locked box balans niet -2535 maar -2536 moeten zijn. Daarvan uitgaande is de post eigen vermogen met 1.627 toegenomen, bestaande uit door WPG te verrichten betalingen voor de posten Liquide middelen en Loonbelasting (1456+204)=1660 minus de correctie voor de verbouwing: 1660-33=1.627.
Partijen hebben de locked box balans met de overeengekomen correcties op de concept balans opgesteld om de waarde van de onderneming in beeld te brengen. Bij het aldus berekende (negatieve) Eigen vermogen is de aantekening geplaatst
“Wordt overgenomen door Koper, onderdeel van de afgesproken fixed koopsom.”.Daaruit moet worden afgeleid dat de koper instemde met het ten laste van het eigen vermogen brengen van de afboeking op de post verbouwing, zoals deze in de locked box balans had plaatsgevonden. Daarmee zou niet te verenigen zijn dat de verkoper daarnaast nog een betaling zou moeten doen voor de afboeking van de verbouwing.
Dat in de financiële administratie de verbouwing na de overname nog op € 33.000 was gewaardeerd maakt het bovenstaande niet anders. Dat is met een eenvoudige boeking te verhelpen door in de administratie de waarde van de verbouwing af te boeken ten laste van het eigen vermogen, zoals ook al gebeurd was in de locked box-balans. Nu VI het gehuurde niet langer gebruikt is die afboeking ook boekhoudkundig geheel juist.
De conclusie is dat VI op dit punt geen vordering heeft jegens WPG.
loonheffing
6.16.
VI stelt dat WPG had toegezegd dat zij bij de overname van VI de loonheffingsverplichting voor haar rekening zou nemen. Het ging om een bedrag van € 204.000. Dit bedrag is weliswaar (voorafgaande aan de ondertekening) in opdracht van WPG door VI betaald, maar WPG heeft nagelaten dit bedrag vervolgens weer aan VI te vergoeden.
Op de avond van de ondertekening van de transactiedocumenten hebben partijen overleg gevoerd over de op grond van de gemaakte afspraken nog af te rekenen bedragen. Dit heeft geleidt tot het document "Aansluiting eigen vermogen balans VI per 31/12/2018 en locked box balans" waarop onder meer vermeld staat "loonheffing € 204.000" dit omdat op de locked box balans de loonheffing weliswaar op € 0 is gewaardeerd, maar in werkelijkheid
uit de financiële administratie per 1 januari 2019 blijkt dat de loonkosten heffing nog voor € 204.000 is vermeld op de balans. Ook hier beroept VI zich op artikel 4.4 van de garanties.
6.17.
WPG beroept zich ook hier op het te laat indienen van de claim. Verder stelt zij dat de argumentatie van WPG ten aanzien van de post verbouwing evengoed geldt voor de post loonheffing. VI heeft daarom geen claim inzake loonheffing, aldus WPG.
6.18.
De rechtbank acht de claim tijdig ingediend, nu ook hier niet is gesteld of gebleken dat de claim meer dan negen maanden voor de datum van de instelling van de vordering in reconventie is ingediend, zie hetgeen is overwogen onder 6.14.
6.19.
De rechtbank kan WPG niet volgen in haar stelling dat voor de loonheffing dezelfde argumenten gelden als voor de verbouwing. Immers is bij de bespreking van de verbouwing al vermeld dat, anders dan bij de verbouwing, bij de loonheffing uitdrukkelijk is vermeld dat WPG een bedrag moet betalen:
“Zal door Verkoper vóór de closing zijn betaald.”. Nu VI stelt dat niet verkoper maar de vennootschap de loonbelasting heeft betaald en dat door WPG niet is betwist, staat vast dat WPG haar verplichting op dit punt nog niet nagekomen, zodat dit onderdeel van de vordering toewijsbaar is.
debiteuren
6.20.
VI stelt dat volgens de overnamebalans per 31 december 2018 het saldo van de
handelsdebiteuren € 949.000 bedraagt. Uit de financiële administratie van VI blijkt echter dat het daadwerkelijke saldo per 1 januari 2019 € 758.671 bedraagt. WPG moet het verschil van € 190.330 aan VI betalen. VI beroept zich op een schending van de garanties 3.6 en 4.4.
6.21.
VI heeft zich hierbij beroepen op een passage uit de onder 2.8 genoemde brief van haar accountant die als volgt luidt:
6.22.
WPG stelt dat ook deze vordering te laat is ingediend, zij betwist dat sprake is van een schending van een garantie.
6.23.
De rechtbank acht de claim tijdig ingediend, nu ook hier niet is gesteld of gebleken dat de claim meer dan negen maanden voor de datum van de instelling van de vordering in reconventie is ingediend, zie hetgeen is overwogen onder 6.14.
6.24.
De op de grootboekrekeningen 1300 en 1301 geboekte debiteuren bedragen in totaal € 972.963. Indien daarvan afgetrokken wordt het bedrag van € 22.999 (dubieuze debiteuren) resteert € 949.964, hetgeen (afgerond op duizendtallen) overeenkomt met de locked box-balans. Dat betekent dat het de vraag is of het bedrag dat op de
Tussenrekening abo debis geboekt op de debiteuren in mindering moet worden gebracht. De rechtbank komt hierop later terug (zie onder 6.34), omdat deze rekening (hoewel iets anders aangeduid, maar met hetzelfde saldo) ook aan de orde is bij de liquide middelen. Dat is ook verklaarbaar, omdat partijen het er in ieder geval over eens zijn dat dit een tussenrekening is met betrekking tot reeds ontvangen maar nog niet op concrete debiteuren afgeboekte abonnementsgelden.
liquide middelen
6.25.
Volgens VI heeft WPG in het aan de koopovereenkomst voorafgaand overleg toegezegd dat zij het negatieve saldo van liquide middelen zou aanvullen tot € 0,-, Volgens de overnamebalans per 31 december 2018 bedraagt het saldo van de liquide middelen € 0,- terwijl het daadwerkelijke saldo van de liquide middelen negatief was. De afspraak was dat WPG € 1.456.000 aan VI zou voldoen ter compensatie van de negatieve liquiditeit. Dit bedrag staat ook vermeld op het document "Aansluiting eigen vermogen balans VI per 31/12/2018 en Locked Box balans". Op 23 juli 2019 is dit bedrag niet volledig aangezuiverd door WPG. WPG heeft slechts € 1.264.761 aan VI voldaan, per saldo dus € 206.239 te weinig, aldus VI.
6.26.
Desgevraagd heeft VI haar standpunt in haar nadere akte herhaald zonder een verklaring te geven voor het verschil tussen het negatieve banksaldo en de balanspost liquide middelen.
6.27.
WPG stelt dat zij op de leveringsdatum het negatieve banksaldo van VI per effectieve datum heeft aangezuiverd. Zij heeft dat met bewijsstukken onderbouwd. Primair stelt zij zich op het standpunt dat de claim te laat is ingesteld, subsidiair stelt zij dat geen sprake kan zijn van een inbreuk op artikel 3.6 van de garanties.
6.28.
Ook hier geldt dat niet is gesteld of gebleken dat de claim meer dan negen maanden voor de datum van de instelling van de vordering in reconventie is ingediend, zodat de vordering op tijd is ingesteld, zie onder 6.14.
6.29.
De rechtbank stelt vast dat op de pro forma concept balans die WPG in het geding heeft gebracht een post liquide middelen is vermeld van -1.456 en dat op de locked box-balans deze post op 0 staat en dat niet in geschil is dat WPG de liquide middelen moest aanvullen tot 0. Uitgangspunt is dan dat WPG liquide middelen moest inbrengen tot een bedrag van € 1.456.000.
6.30.
WPG heeft bij nadere akte gesteld dat de post liquide middelen op de balans bestond uit de volgende grootboekrekeningen.
Het verschil tussen de post liquide middelen op de balans en het banksaldo is volgens WPG de ABOS tussenrekening.
6.31.
Volgens WPG vervulde de ABOS tussenrekening slechts een boekhoudkundige rol. Het negatieve saldo op 1 januari 2019 € 191.293,80 was het spiegelbeeld van de gelden die VI daadwerkelijk van abonnees had ontvangen. Voor zover VI bedoelt te stellen dat WPG niet alleen het Rabo saldo maar ook het ABOS saldo had moeten aanzuiveren miskent VI voornoemde rol van die tussenrekening. Immers, in dat geval zou VI de betreffende abonnementsgelden tweemaal ontvangen: eenmaal van de abonnee op haar bankrekening en vervolgens nogmaals van WPG door middel van aanzuivering van de ABOS tussenrekening
6.32.
WPG betwist dat partijen een koopprijs zijn overeengekomen "die is gebaseerd op de tussen partijen uitonderhandelde overnamebalans", aangezien USI haar uiteindelijke bod heeft gedaan op 15 februari 2019 en de overnamebalans is opgesteld op 28 februari 2019.
6.33.
Met betrekking tot de ABOS tussenrekening heeft WPG gesteld dat zij ten tijde van de koopovereenkomst niet op de hoogte was van de gang van zaken rond de ABOS tussenrekening. De samenstelling van de balanspost liquide middelen uit verschillende grootboekrekeningen doet er niet aan af dat partijen zijn overeengekomen dat het saldo van de balanspost liquide middelen moest worden aangezuiverd. Dit saldo bedroeg afgerond € 1.456.000. Er is niet overeengekomen dat slechts het negatieve Rabo saldo zou worden aangezuiverd. WPG heeft dus een bedrag van € 191.239 te weinig betaald, aldus VI.
6.34.
De rechtbank stelt vast dat uit wat WPG heeft gesteld blijkt dat de ABOS rekening in de boekhouding van VI tot de liquide middelen werd gerekend. Dat versterkt het uitgangspunt dat WPG liquide middelen moest inbrengen tot een bedrag van € 1.456.000.
Omdat het hier om een tussenrekening gaat waarop ontvangen abonnementsgelden werden geboekt, die nog niet aan concrete abonnees waren toegerekend, kan dit worden gezien als een correctie op de liquide middelen of als een correctie op de debiteuren, maar niet allebei. De rechtbank volgt hier de inrichting van de administratie van VI en merkt deze tussenrekening aan als een correctie op de liquide middelen. Dat betekent dat dit niet (ook) als correctie op de post debiteuren kan gelden, zodat het gevorderde inzake de post debiteuren moet worden afgewezen.
6.35.
Het argument van WPG dat als de tussenrekening zou worden aangezuiverd VI het abonnementsgeld tweemaal zou ontvangen gaat niet op.
Als de debiteuren nog niet betaald zouden hebben zou het banksaldo lager zijn geweest, als de betalingen al zouden zijn afgeboekt zou de post debiteuren lager zijn geweest. In de administratie van VI wordt door de ABOS tussenrekening te zien als een correctie op de liquiditeiten uitgerekend hoeveel de liquiditeiten zouden hebben bedragen als de abonnees waarvan de betalingen nog niet zijn afgeboekt op de post debiteuren nog niet betaald zouden hebben. Dan zou de post bank nog meer negatief zijn geweest.
6.36.
De conclusie is dus dat de ABOS-rekening hetzij als correctiepost op debiteuren hetzij als correctiepost op de liquide middelen in de balans had kunnen worden verwerkt. Nu WPG dat laatste heeft gedaan en partijen de locked box-balans waarin dat was gebeurd aan de transactie ten grondslag hebben gelegd, mocht USI er vanuit gaan dat de afspraak dat de liquide middelen zouden worden aangezuiverd inhield dat WPG het op de locked box-balans vermelde bedrag van € 1.456.000 ou betalen. Omdat WPG dat bedrag niet geheel heeft betaald, zal zij het restant nog moeten betalen.
6.37.
Het argument van WPG dat de kooprijs niet is gebaseerd op de overnamebalans, omdat USI haar uiteindelijke bod heeft gedaan voor de overnamebalans werd opgesteld wordt verworpen. Vast staat immers dat verschillende versies van de overnamebalans een rol hebben gespeeld in het onderhandelingsproces en dat de locked box-balans van 31 januari 2018 een onderdeel was van de uiteindelijke overeenkomst.
HCCC
6.38.
VI heeft de kosten van HCCC vanaf 16 december 2019 zelf betaald, terwijl zij stelt dat deze onder de overeenkomst van dienstverlening vielen, die tot 26 januari 2020 liep (zes maanden na de levering van de aandelen op 26 juli 2019) De kosten over deze periode bedragen € 26.281,11. Volgens VI moet WPG dat betalen. Verder vordert VI een bedrag van € 103.643,62 van WPG uit hoofde van door VI aan HCCC betaalde facturen over de periode vanaf 1 januari 2019 tot 26 januari 2020 omdat de diensten van HCC volgens VI onderdeel zijn van de door WPG tot te leveren diensten.
6.39.
De kwestie HCCC is in conventie reeds besproken, waarbij ook hetgeen in reconventie is aangevoerd is betrokken. Nu daar is beslist dat de overeenkomst met HCCC bij DE/USI bekend was en de facturen van HCCC ten laste komen van VI, zullen de vorderingen in reconventie inzake HCCC worden afgewezen.
[naam 8]
6.40.
VI stelt dat na de overname van VI is gebleken dat er nog een betalingsverplichting
jegens oud werknemer [naam 8] bestond van € 8.600. VI brengt een salarisspecificatie inzake een transitievergoeding in het geding waaruit dit blijkt.
6.41.
WPG betwist niet dat zij het door VI genoemde bedrag inzake [naam 8] is
verschuldigd. Zij verklaart WPG dit bedrag van € 6.800 te verrekenen met haar
vorderingen in conventie op VI. WPG heeft haar eis met dat bedrag verminderd.
6.42.
Dat WPG een ander bedrag noemt dan VI (6.800 in plaats van 8.600) berust op een kennelijke vergissing, nu WPG wel verwijst naar ‘het door VI genoemde bedrag’. WPG wenst dit bedrag te verrekenen met het door haar gevorderde. De rechtbank zal het bedrag in reconventie toewijzen en op de verrekening hierna terugkomen.
Vordering € 660.000
6.43.
Tussen VI en WPG is overeengekomen dat VI ter opheffing van het door WPG gelegde beslag een bedrag van € 660.000 zou betalen en dat is ook betaald. Aangezien VI de vorderingen van WPG in conventie onverkort is blijven betwisten en nog steeds betwist, is deze betaling volgens haar onverschuldigd.
6.44.
WPG voert aan dat zij heeft verklaard het verschil tussen het betaalde bedrag en het bedrag waartoe VI wordt veroordeeld aan VI terug te betalen. Omdat VI haar vordering niet voorwaardelijk heeft ingesteld, moet deze worden afgewezen. De wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar omdat VI vrijwillig is overgegaan tot betaling, aldus WPG.
6.45.
De rechtbank zal nadat is vastgesteld wat partijen overigens over en weer aan elkaar verschuldigd zijn bepalen tot welke saldo dat leidt, waarna zal worden bepaald of en in welke mate de vordering onder III toewijsbaar is. Het verweer dat de vordering moet worden afgewezen omdat deze niet voorwaardelijk is ingesteld, wordt verworpen. De vordering moet immers zo worden begrepen dat zij betrekking heeft op hetgeen is betaald ter opheffing van het beslag, voor zover dat achteraf onverschuldigd blijkt te zijn.

7.Conclusie in conventie en in reconventie

7.1.
De beoordeling in conventie en in reconventie leidt tot het volgende resultaat.
In conventie wordt toegewezen:
Het gevorderde onder I
(zie onder 4.12)
€ 110.683,62
Het gevorderde onder II
(zie onder 4.22)
10.235,76
Het gevorderde onder III
(zie onder 4.22)
361.129,85
Het gevorderde onder IV
(zie onder 4.29)
53.543.70
---------------
TOTAAL
€ 535.592,93
In reconventie wordt toegewezen:
Het gevorderde inzake de administratie zoals vermeld onder 5.5 en verder de volgende bedragen:
Het gevorderde onder II – freelancers
(zie onder 6.9)
€ 17.560,10
Het gevorderde onder II – loonheffing
(zie onder 6.19)
- 204.000,00
Het gevorderde onder II – liquide middelen
(zie onder 6.36)
- 191.239,00
Het gevorderde onder II – [naam 8]
(zie onder 6.42)
- 8.600,00
TOTAAL
----------------
€ 421.399,10
Zie over het gevorderde onder III onder 7.6.
7.2.
Als gevolg van verrekening (waarop beide partijen zich hebben beroepen) gaan de vorderingen over en weer tot hun gemeenschappelijke beloop teniet. Voor de hoofdsommen betekent dit dat aan WPG een hoofdsom toewijsbaar is van € 535.592,93 - 421.399,10 = € 114.193,83.
7.3.
De gevorderde wettelijke handelsrente is door WPG gevorderd vanaf de in de dagvaarding genoemde data die per vordering verschillen, VI heeft de wettelijke handelsrente gevorderd vanaf de datum van de conclusie van antwoord, namelijk 16 september 2020. Over de vorderingen over en weer is wettelijke handelsrente verschuldigd, nu deze voortvloeien uit de tussen partijen gesloten koopovereenkomst. Voor zover de vorderingen verrekend worden heeft dit tot gevolg dat VI aan WPG wettelijke handelsrente verschuldigd is over de perioden beginnend op de data zoals in de dagvaarding vermeld tot de datum dat ook over de tegenvordering wettelijke handelsrente verschuldigd is, over het verrekende bedrag. Omdat de aanvangsdata verschillen zal de rechtbank teneinde een gecompliceerde berekening te voorkomen vaststellen dat de aanvangsdatum wordt bepaald op een datum tussen de eerste en laatst ingangsdatum, te weten 1 februari 2020. Dus is VI aan WPG wettelijke handelsrente verschuldigd over een bedrag van € 421.399,10 over de periode van 1 februari 2020 tot 16 september 2020. Deze wettelijke handelsrente bedraagt € 21.092,98.
7.4.
Over het niet verrekende bedrag is VI de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 1 februari 2020 tot de voldoening.
7.5.
Per saldo is VI aan WPG verschuldigd een hoofdsom van € 114.193,83 en wettelijke handelsrente zoals onder 7.3 vermeld, zijnde een totaalbedrag van € 135.286,81, en daarnaast wettelijke handelsrente over € 114.193,83 vanaf 1 februari 2020 tot aan de voldoening.
7.6.
VI heeft aan WPG ter opheffing van het beslag op 29 januari 2021 een bedrag van € 660.000 betaald. Dat was meer dan zij verschuldigd blijkt te zijn. In totaal was zij op het moment dat zij ter opheffing van het beslag € 660.000 betaalde verschuldigd € 135.286,81 + 9.087,57 (de wettelijke rente over € 114.193,83 vanaf 1 februari 2020 tot 29 januari 2021) = € 144.374,38, zodat zij een bedrag van € 515.625,62 te veel heeft betaald.
Dat betekent dat WPG dat bedrag aan VI verschuldigd is, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW (geen handelsrente zoals gevorderd, omdat deze vordering niet voortvloeit uit een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW) vanaf 29 januari 2021, tot de datum van voldoening. Het in reconventie gevorderde onder III is dus gedeeltelijk toewijsbaar.
7.7.
De rechtbank gaat voorbij aan de door VI in het geding gebrachte e-mail van 15 februari 2021 van de advocaat van WPG waarin door hem wordt bevestigd dat de vordering van WPG met betrekking tot de pensioenvorderingen gedeeltelijk, namelijk tot een bedrag groot € 10.012,25 aan Bruna is gecedeerd, nu dat bij geen van beide partijen tot een eiswijziging heeft geleid; partijen zullen dit evenwel bij hun onderlinge afrekening moeten betrekken.
kosten in conventie
7.8.
VI zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van WPG op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 83,38
- griffierecht 3.475,00
- salaris advocaat
8.035,00(2,5 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 11.593,38
7.9.
WPG vordert VI te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op
- griffierecht € 656,00
- verschotten 1.468,67
- salaris advocaat
3.214,00voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.214,00),
Totaal € 5.338,67.
kosten in reconventie
7.10.
WPG zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van VI op basis van het toegewezen bedrag (de verrekening buiten beschouwing latend) op:
- griffierecht 4.131,00
- salaris advocaat
8.035,00(2,5 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 12.166,00

8.De beslissing

De rechtbank
in conventie
8.1.
veroordeelt VI in de proceskosten, aan de zijde van WPG tot op heden begroot op € 11.593,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.2.
veroordeelt VI in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 5.338,67, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.3.
veroordeelt VI in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat VI niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
8.6.
veroordeelt WPG om uiterlijk een maand na betekening van dit vonnis
a) aan VI toegang te geven tot volledige de digitale financiële administratie van VI, inclusief de desbetreffende grootboekrekeningen en journaalposten, over de jaren 2013 t/m 2019, inclusief alle op deze administratie betrekking hebbende facturen, en inclusief de salarisadministratie over deze jaren;
b) de volledige personeelsadministratie van VI aan VI vrij ter beschikking te stellen, of wel in digitale vorm, of wel in fysieke vorm;
d) en voorts, voor zover nog niet begrepen in hetgeen hierboven onder a en b staat vermeld, alle overige documenten en informatie als vermeld in de onder 2.9 weergegeven e-mail van 3 november 2021 van [naam 1] ; met dien verstande dat de veroordeling niet geldt voor die onderdelen waaraan blijkens deze e-mail van [naam 1] al is voldaan, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag voor iedere dag, dat WPG in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
8.7.
veroordeelt WPG om aan VI te betalen een bedrag van € 515.625,62 (vijfhonderdvijftienduizend zeshonderdvijfentwintig euro en tweeënzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 29 januari 2021 tot de dag van volledige betaling,
8.8.
veroordeelt WPG in de proceskosten, aan de zijde van VI tot op heden begroot op € 12.166,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.9.
veroordeelt WPG in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat WPG niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.10.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022. [2]

Voetnoten

1.HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/214 (Lundiform/Mexx).
2.type: RHCJ