In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 januari 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, geboren in 1965, die zijn rijbewijs had ingeleverd na een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het klaagschrift was ingediend op 15 oktober 2021 en betrof de teruggave van het rijbewijs dat was ingevorderd op 15 september 2021, na een ademonderzoek waaruit bleek dat de klager 700 µg/l alcohol in zijn uitgeademde lucht had. De klager, die al tien jaar medisch afgekeurd is en invalide is, voerde aan dat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor boodschappen en familiebezoek. Zijn raadsman stelde dat de klager als first offender moest worden beschouwd en dat de inhouding van het rijbewijs niet in verhouding stond tot de feiten. Het Openbaar Ministerie verzette zich tegen de teruggave, wijzend op de verkeersveiligheid en de mogelijkheid van een toekomstige onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
De rechtbank oordeelde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, maar dat de belangen van de klager, die zijn rijbewijs al vier maanden kwijt was, zwaarder moesten wegen. De rechtbank concludeerde dat het niet uitgesloten was dat de strafrechter in de toekomst een kortere ontzegging zou opleggen, en verklaarde het beklag gegrond voor zover de inhouding van het rijbewijs voortduurde na 13 januari 2022. De rechtbank gelastte de teruggave van het rijbewijs aan de klager met ingang van deze datum. Deze beslissing werd genomen door rechter mr. R.C.J. Hamming, in aanwezigheid van griffier A. Gordon, en werd openbaar uitgesproken op 10 januari 2022. Klager heeft het recht om binnen veertien dagen beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad.