ECLI:NL:RBAMS:2022:1534

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/2044
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag vanwege inkomensverlies door coronapandemie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres, die samen met haar echtgenoot en drie dochters in Amsterdam woont, heeft haar aanvraag ingediend vanwege inkomensverlies als gevolg van de coronapandemie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag in eerste instantie buiten behandeling is gesteld omdat eiseres niet alle gevraagde informatie had verstrekt. Vervolgens is de aanvraag afgewezen omdat verweerder van mening was dat eiseres over voldoende draagkracht beschikte om de woonkosten te betalen.

De rechtbank heeft het procesverloop en de besluiten van verweerder geanalyseerd. Eiseres heeft betoogd dat haar draagkracht onjuist was berekend en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder de zorg voor haar gehandicapte dochter. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder bij de berekening van de draagkracht een zekere beoordelingsvrijheid heeft en dat de door eiseres aangevoerde extra kosten niet in de berekening hoefden te worden meegenomen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Participatiewet en de beoordelingsvrijheid van het bijstandverlenend orgaan bij het vaststellen van de draagkracht van aanvragers van bijzondere bijstand. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. W. Bruins Slot),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Ahmed).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 16 februari 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag voor bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag afgewezen omdat eiseres over voldoende draagkracht beschikt.
Bij besluit van 23 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op
20 januari 2022. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiseres woont samen met haar echtgenoot en drie dochters in Amsterdam. Zowel eiseres als haar echtgenoot zijn werkzaam in de culturele sector. Vanwege de coronapandemie heeft het gezin te kampen gehad met inkomensverlies. Ten tijde van de eerste ‘lockdown’ kwam de zorg voor hun gehandicapte dochter volledig bij eiseres en haar echtgenoot te liggen. Zij hebben dagelijks uren met hun dochter gewandeld omdat zij daarvan ontspande. Volgens eiseres was er voor haar en haar echtgenoot daardoor nog maar weinig tijd om te werken. Vanwege het inkomensverlies heeft eiseres op 17 juni 2020 bijzondere bijstand voor woonkosten aangevraagd. De periode waar het om gaat zijn de maanden maart, april en mei van het jaar 2020.
Besluitvorming
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres in het primaire besluit I buiten behandeling gesteld omdat zij niet alle gevraagde informatie heeft verstrekt. Eiseres heeft op 23 september 2020 tegen het primaire besluit I bezwaar ingediend.
2.2.
Op 16 februari 2021 heeft verweerder in het primaire besluit II de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag alsnog inhoudelijk afgewezen. Volgens verweerder is de draagkracht van eiseres € 44.029,68 en kan zij de woonkosten uit het inkomen betalen.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft de draagkracht van eiseres opnieuw berekend en komt uit op een draagkracht van € 14.676,56 per jaar. Ook dit is volgens verweerder voldoende om de woonkosten uit het inkomen te betalen.
Juridisch kader
4.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) heeft een alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet de vraag worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. [1]
Berekening draagkracht
5.1.
Verweerder heeft beleid opgesteld over hoe de berekening van de draagkracht moet plaatsvinden. Verweerder gaat bij de batenkant uit van – onder meer – het vermogen en het inkomen, en aan de lastenkant van vaste componenten zoals de relevante bijstandsnorm, mogelijk misgelopen toeslagen en eventueel beslag/verrekening. [2]
5.2.
Verweerder heeft in deze procedure berekend dat eiseres een draagkracht van
€ 14.676,56 per jaar heeft. Verweerder komt tot dit bedrag omdat eiseres en haar echtgenoot een totaalinkomen hebben van € 2.726,36 per maand, inclusief vakantietoeslag. Van dit inkomen heeft verweerder de bijstandsnorm voor gezinnen van € 1.503,31 afgetrokken. Dit resulteert in een draagkracht van € 1.223,05 per maand. De kale huur van eiseres bedraagt
€ 991,75 per maand. Verweerder gaat bij zijn berekening echter uit van een bedrag van
€ 575,70. Het verschil tussen de bedragen laat zich verklaren doordat verweerder uitgaat van het gereserveerde bedrag voor woonkosten in de bijstandsnorm (voor gezinnen). Gelet op de draagkracht van eiseres komt zij volgens verweerder niet in aanmerking voor woonkostentoeslag.
Onjuiste berekening
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet langer de berekening van haar draagkracht betwist. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat die beroepsgrond zag op de berekening van de draagkracht in het primaire besluit II. Verweerder heeft daarin de draagkracht van eiseres over drie maanden vermenigvuldigd met twaalf, daar waar dat met vier had gemoeten. Eiseres erkent dat de berekening in het bestreden besluit wel goed is gegaan.
Maatwerk
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en heeft verzuimd maatwerk te leveren. Volgens eiseres is de draagkracht van het gezin verminderd doordat zij kosten heeft moeten maken voor haar zwaar gehandicapte dochter. Verweerder had dan ook niet mogen uitgaan van de inkomsten en uitgaven van een standaardgezin. Omdat door de coronacrisis de hulpverlening stagneerde, heeft eiseres hier zelf veel tijd in moeten steken. Deze tijd heeft zij dus niet in haar onderneming kunnen stoppen. Er worden wel kosten vergoed vanuit het persoonsgebonden budget, maar de indirect gemaakte kosten vallen daar niet onder. Deze kosten bestaan volgens eiseres uit het compenseren van de andere kinderen doordat zij minder aandacht krijgen.
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bijstandverlenend orgaan bij de vaststelling van de draagkracht een zekere beoordelingsvrijheid heeft, en dus zelf mag bepalen welke kosten worden meegenomen in de berekening. In het geval van eiseres is verweerder, conform zijn beleid, uitgegaan van de relevante bijstandsnorm, mogelijk misgelopen toeslagen en eventueel beslag/verrekening. Anders dan eiseres wenst bestaan er volgens het beleid geen mogelijkheden om vanwege persoonlijke omstandigheden maatwerk te leveren. Verweerder heeft de door eiseres extra gemaakte kosten dan ook niet in zijn berekening hoeven betrekken.
Hardheidsclausule
9. Het standpunt van eiseres dat verweerder als maatwerk niet mogelijk is toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule slaagt evenmin. Noch gesteld, noch gebleken is dat in de geldende regelgeving een dergelijke bepaling is opgenomen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Belhaj, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:850.
2.Zie artikel 3.2. van de Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent participeren in de samenleving (Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ).