ECLI:NL:RBAMS:2022:1603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
C/13/707588 / FA RK 21-5958
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.I. Heyning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap en overschrijding van de termijn in artikel 1:200 lid 6 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2022 uitspraak gedaan over de ontkenning van het vaderschap door de man, die zijn juridische vader, de heer [naam], wenst te ontkennen. De man heeft zijn verzoek ingediend op 21 september 2021, maar de rechtbank constateert dat dit verzoek niet binnen de termijn van drie jaar is ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 1:200 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De man heeft echter aangevoerd dat hij pas recentelijk op de hoogte is geraakt van de mogelijkheid om het vaderschap te ontkennen, en dat hij psychisch lijdt onder de discrepantie tussen zijn juridische en biologische afstamming. De rechtbank heeft de DNA-testresultaten in overweging genomen, waaruit blijkt dat de heer [belanghebbende 2] met een zekerheid van 99,9999999% de biologische vader van de man is. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding in dit geval niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, en dat het vasthouden aan de termijn een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van de man zou zijn. De rechtbank verklaart het verzoek van de man tot ontkenning van het vaderschap gegrond en draagt de griffier op om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/707588 / FA RK 21-5958 (MH-ID)
Beschikking van 16 maart 2022 betreffende gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R.M. Potma te Mijdrecht,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[belanghebbende 1] ,wonende te [woonplaats] ,hierna te noemen de moeder,

en

2.[belanghebbende 2] ,wonende te [woonplaats] ,hierna te noemen biologisch vader.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de man, ingekomen op 21 september 2021;
- de brief d.d. 12 oktober 2021 van de zijde van de man met bijlagen;
- de brief d.d. 1 november 2021 van de zijde van de man met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022.
Gehoord zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder;
- de biologische vader.

2.De feiten

2.1.
De moeder van de man heeft geslachtsgemeenschap gehad met de biologische vader van de man. Als gevolg van deze geslachtsgemeenschap is de moeder zwanger geraakt en is zij op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] bevallen van de man.
2.2.
De moeder was op het moment van bevallen getrouwd met de heer [naam] , waardoor de heer [naam] de juridisch vader van de man is. Het huwelijk tussen de moeder en de heer [naam] is 17 januari 1992 ontbonden.
2.3.
De heer [naam] is op 27 oktober 2020 overleden.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt de ontkenning van het vaderschap ten aanzien van [naam] , van hemzelf gegrond te verklaren.

4.De beoordeling

4.1.
De man heeft ten aanzien van de ontkenning van het vaderschap het volgende aangevoerd. De man heeft nooit een goede band gehad met de heer [naam] . Vanaf zijn 12e levensjaar tot zijn 23e levensjaar woonde de man feitelijk bij zijn biologische vader. Hij heeft daardoor vanaf jongs af aan familie- en gezinsleven met de biologische vader. De man wist toen nog niet zeker dat het zijn biologische vader was, maar hij had wel een vermoeden. De man heeft er psychisch veel last van dat zijn juridische afstammingssituatie niet overeenstemt met de biologische afstammingssituatie. Het dragen van de naam [naam] heeft voor de man een emotionele belasting. De man draagt de achternaam van zijn juridisch vader, terwijl hij met hem nooit goed contact heeft gehad. Het voelt voor de man alsof zijn identiteit niet klopt. De man was echter niet op de hoogte van de mogelijkheid om het vaderschap van zijn juridische vader te ontkennen. Om erachter te komen of zijn vermoeden juist is heeft de man 31 augustus 2018 een DNA-test laten uitvoeren. De conclusie van de DNA-test is dat de heer [belanghebbende 2] op basis van een percentage van 99,9999999% de biologische vader van de man is. Inmiddels heeft de man twee kinderen en heeft hij samen met zijn vrouw noodzakelijkerwijs gekozen om hun kinderen de achternaam van zijn vrouw te geven. De man wenst de naam [naam] niet door te geven aan zijn kinderen.
4.2.
In artikel 1:200 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat het kind een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap op de grond dat de juridisch vader niet zijn biologische vader is, moet indienen binnen 3 jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de juridisch vader vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk 3 jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend. Vast staat dat verzoeker het onderhavige verzoek niet heeft ingediend binnen de daarvoor gestelde termijn.
4.3.
Volgens de man is er geen redelijk belang gediend bij handhaving van de termijn. Daarentegen heeft hij een zwaarwegend emotioneel belang bij zijn verzoek. Al vanaf de pubertijd heeft de man er psychisch last van dat zijn juridische afstammingssituatie niet overeenkomt met de biologische werkelijkheid. Daarnaast zou het als juridische kind delen in de erfenis recht doen aan de band die de man met zijn biologische vader heeft. Hij is al vanaf jonge leeftijd opgegroeid met zijn biologische vader. De man is van oordeel dat toepassing van de in artikel 1:200 lid 6 BW gestelde termijn in de omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inmenging in zijn familie- en gezinsleven betekent en in zoverre strijdig is met artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Om die redenen dient de termijnoverschrijding volgens hem buiten beschouwing te worden gelaten.
4.4.
Voor het oordeel of sprake is van strijd met artikel 8 EVRM is onder meer van belang wat omtrent het biologisch vaderschap van de heer [belanghebbende 2] ten aanzien van de man is gebleken. De conclusie in het overgelegde DNA-rapport is dat de heer [belanghebbende 2] met een percentage van 99,9999999 de biologische vader van de man is en dus met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is aangetoond. Op grond van deze conclusie en hetgeen door de man en de heer [belanghebbende 2] in dit kader is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de heer [belanghebbende 2] de biologisch vader en verwekker is van de man, en dat de heer [naam] dat daarmee niet is.
4.5.
Wat betreft de overschrijding van de termijn in artikel 1:200 lid 6 BW overweegt de rechtbank vervolgens als volgt. Het stellen van een dergelijke termijn levert in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM op, nu deze in de wet gegeven termijn noodzakelijk is in een democratische samenleving om de rechtszekerheid te waarborgen en voorts ter bescherming van de belangen van het kind.
4.6.
In dit geval staat echter vast dat de juridisch vader van de man, de heer [naam] , niet zijn biologische vader is. Dat is de heer [belanghebbende 2] . De man heeft vanaf zijn 12e levensjaar tot zijn 23e levensjaar bij de heer [belanghebbende 2] gewoond. Hij heeft een goede band met hem en is de heer [belanghebbende 2] ook actief betrokken bij de kinderen van de man. Zij zien hem als hun opa. De man was niet eerder op de hoogte van de mogelijkheid tot ontkenning van het vaderschap, waardoor hij dit verzoek niet eerder had kunnen doen. Pas toen de vrouw van de man in verwachting was in 2018 begon de man over zijn afstammingssituatie na te denken en heeft hij een DNA-test laten uitvoeren. Zowel de moeder als de heer [belanghebbende 2] hebben geen bezwaar tegen toewijzing van het verzoek van de man. In dit geval ziet de rechtbank daarom niet in hoe de rechtszekerheid zou worden geschaad bij het niet vasthouden aan bedoelde termijn. Voorts wordt het belang van de man niet beschermd door het vasthouden aan de termijn. Hij is inmiddels meerderjarig en heeft uitgelegd dat hij belang heeft bij ontkenning van het vaderschap van de heer [naam] ten aanzien van hem.
4.7.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank toepassing van de in artikel 1:200 lid 6 BW gestelde termijn in deze zaak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dit brengt met zich dat toepassing van voornoemde termijn een ongerechtvaardigde inmenging in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM betekent. Daarom laat de rechtbank in dit geval de termijn buiten beschouwing en is de man ontvankelijk in zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap.
4.8.
Zoals hierboven is overwogen staat vast dat de heer [belanghebbende 2] de biologische vader is van de man. Daarom zal het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de heer [naam] ten aanzien van de man op grond van artikel 1:200 lid 1 BW worden toegewezen.

5.De beslissing

5.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het vaderschap van de heer [naam] ten aanzien van:
[de man]
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1989;
5.2.
draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. M.I. Heyning, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Drift, griffier, op 16 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).