Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 mei 2021 met producties
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties
- het tussenvonnis van 27 oktober 2021
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 januari 2022 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
st of resultaat van de onderneming komst in zijn geheel toe aan [gedaagde] , zonder recht op verrekening door [eiser] .
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
overigewinst of resultaat van de onderneming in zijn geheel toekomt aan [gedaagde] . Bovendien sluit het aan bij de aard van een vennootschap onder firma, zoals partijen die gezamenlijk hebben opgericht. Een vennootschap onder firma is immers een samenwerking waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in te brengen met het oogmerk om het daaruit ontstane voordeel – de winst – met elkaar te delen (artikel 7A:1655 BW) en waarbij een verplichting geldt om winst te delen (artikel 7A:1672 lid 1 BW). Kortom, de betalingsafspraak van € 6.000,00 per maand betreft een winstverdelingsregeling.
per maandwas, maar alleen wat het
overallresultaat per jaar was. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat er in 2020 een
gemiddeldverlies van € 219,11 per maand is gerealiseerd en over 2021 (tot en met september) een gemiddeld verlies van € 816,17 per maand. Gesteld noch gebleken is dat er maanden zijn geweest sinds maart 2020 waarin de onderneming wel winst heeft gerealiseerd.
grote investeringen aan de onderneming” als bedoeld in de overeenkomst van 30 januari 2019, waarvan de kosten door partijen gezamenlijk gedragen worden. Dat is volgens [eiser] alleen aan de orde bij een volledige verbouwing van het pand. Verder voert [eiser] aan dat geen overleg over deze investering heeft plaatsgevonden en dat hij gelijk heeft aangegeven dat de kosten hiervan voor rekening van [gedaagde] komen.
grote investering aan de onderneming” als bedoeld in de overeenkomst van 30 januari 2019.
zakelijke kleine uitgaven of investeringen” (die voor rekening van [gedaagde] komen) en “
grote investeringen aan de onderneming” (die gedeeld worden). Wat als klein en wat als groot moet worden aangemerkt, is niet verder uitgewerkt. Partijen hebben ter zitting verklaard dat in de oorspronkelijke Turkse tekst van de overeenkomst in dit laatste verband wordt gesproken over een verbouwing van het gehele pand, zij het dat dit volgens [gedaagde] slechts als voorbeeld van een grote investering is genoemd. Ook als dat laatste juist is, wil dat evenwel nog niet zeggen dat verbouwingswerkzaamheden ter waarde van zo’n € 12.000,00 kwalificeren als grote investering. In tegendeel, dit lijkt op voorhand van een geheel andere orde van grootte dan een verbouwing van het gehele pand. [gedaagde] heeft op dit punt dan ook niet aan zijn stelplicht voldaan. Ook heeft [gedaagde] niet onderbouwd dat hij overleg heeft gevoerd met [eiser] over de uitvoering van de betreffende werkzaamheden en/of dat [eiser] zowel tegen de uitvoering als tegen het gezamenlijk dragen van de kosten daarvan geen bezwaar heeft gemaakt, zoals [gedaagde] stelt.