In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de Belastingdienst Toeslagen. Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 4 maart 2021, waarin de Belastingdienst het bezwaar van eiser tegen de definitieve vaststelling van zijn huur- en zorgtoeslag voor het jaar 2019 kennelijk ongegrond had verklaard. Eiser ontving voor dat jaar geen huurtoeslag en een zorgtoeslag van € 479,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat het toetsingsinkomen van eiser door de inspecteur van de Belastingdienst was vastgesteld op € 26.192,-. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen deze berekening.
De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht had geconcludeerd dat eiser op basis van het vastgestelde toetsingsinkomen geen recht had op huurtoeslag en dat de zorgtoeslag correct was vastgesteld. Eiser had een klacht ingediend over het griffierecht, maar deze klacht werd niet inhoudelijk behandeld in deze procedure. De rechtbank heeft de motivering van het bestreden besluit als voldoende beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard. Na de zitting heeft de Belastingdienst aangegeven dat er nieuwe inkomensgegevens waren ontvangen, maar deze zouden geen effect hebben op de hoogte van de huurtoeslag, wel op de zorgtoeslag, die mogelijk zou stijgen naar € 846,-. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.
De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, en griffier mr. N. Bissumbhar. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.