3.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt het primair ten laste gelegde bewezen. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van wettige bewijsmiddelen waaruit de volgende feiten en omstandigheden blijken.
Eetgelegenheden verdachte
Verdachte verklaarde het volgende over zijn eetgelegenheden. Het restaurant [naam restaurant 1] is gevestigd op het adres [adres 2] en cafetaria [naam cafetaria 1] is gevestigd op nummer [nummer] . Beide eetgelegenheden zijn gevestigd in één pand. Daarnaast zijn aan het [naam plein] [naam restaurant 2] en [naam restaurant 3] gevestigd.[naam restaurant 3] heette vroeger [naam restaurant 4] .Daarnaast heeft verdachte in het verleden onder andere aan de [adres 3] cafetaria [naam cafetaria 2] gehad.
[persoon 1]
Feiten en omstandigheden
[persoon 1] verklaarde dat hij op 7 oktober 2007 naar Nederland is gekomen vanwege zijn studie. Na het verlopen van zijn visum werd zijn verblijf in Nederland vanaf midden 2010 illegaal en [persoon 1] bleef illegaal tot juni 2018.Toen [persoon 1] in juli 2010 naar Italië ging, was zijn studentenvisum al verlopen.
[persoon 1] verklaarde dat hij in elk geval vanaf 28 december 2007 voor verdachte heeft gewerkt en dat 1 of 2 maart 2018 zijn laatste werkdag was. [persoon 1] werkte aanvankelijk bij de snackbar, het restaurant en [naam restaurant 2] . Vanaf juli 2015 ging hij ook werken voor [naam restaurant 4] .[persoon 1] kreeg zijn loon contant uitbetaald. Hij werd betaald door verdachte of door de zwager van verdachte [persoon 3] (hierna ook: [persoon 3] ). [persoon 3] had het geld dat hij aan [persoon 1] gaf van verdachte gekregen.
Verdachte verklaarde dat [persoon 1] in het verleden voor hem heeft gewerkt.Hij weet niet meer wanneer [persoon 1] is begonnen met werken, maar verklaarde op zitting dat [persoon 1] na een controle op 22 maart 2013 niet meer voor hem heeft gewerkt. In 2019 verklaarde verdachte echter dat hij [persoon 1] in elk geval nog in 2017 heeft gezien en dat hij hem liet komen om te helpen.Verdachte verklaarde ook dat hij [persoon 1] voor zijn werkzaamheden rond de € 6,- tot € 8,- per uur betaalde.
Verdachte verklaarde verder dat hij wist dat [persoon 1] een studentenvisum had.[persoon 1] verklaarde ook dat verdachte gevraagd had naar zijn pasje en dat toen hij student was, een kopie van zijn ID in het dossier zat.
Uit navraag bij het UWV blijkt dat er geen tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven voor [persoon 1] als werknemer van een van de eetgelegenheden van verdachte.
Overwegingen
De rechtbank vindt bewezen dat [persoon 1] vanaf het moment dat zijn verblijfsrecht als student was verlopen illegaal en dus wederrechtelijk in Nederland verbleef. De officier van justitie neemt een ander moment tot uitgangspunt en is van mening dat [persoon 1] niet rechtmatig in Nederland verbleef vanaf het moment dat hij tijdens zijn verblijf als student in strijd met de voorwaarden zonder tewerkstellingsvergunning heeft gewerkt. De rechtbank concludeert dat voor het voortijdig beëindigen van een verblijfsvergunning met een studiedoel een besluit vanuit de IND is vereist en uit het dossier blijkt niet dat daarvan sprake is geweest. De situatie van [persoon 1] is anders dan die in de uitspraak waarnaar de officier van justitie verwees, omdat in die uitspraak geen sprake was van een verblijf als student, maar van een verblijf als toerist, waarvoor andere regels gelden.
Op basis van het dossier kan de rechtbank niet de exacte datum vaststellen waarop het verblijfsrecht van [persoon 1] als student is beëindigd, maar wel dat hiervan sprake was toen [persoon 1] in juli 2010 naar Italië ging. De rechtbank gaat daarom uit van 1 augustus 2010 als datum waarop het verblijf van [persoon 1] in Nederland in elk geval wederrechtelijk was.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat het verblijf van [persoon 1] vanaf 1 augustus 2010 wederrechtelijk was. Verdachte wist dat [persoon 1] in Nederland verbleef op basis van zijn verblijfsrecht als student en had op basis van de stukken in het personeelsdossier van [persoon 1] kennis over de einddatum van dit verblijfsrecht. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte afdoende heeft uitgesloten dat [persoon 1] na deze datum nog steeds over een (ander) Nederlands verblijfsrecht beschikte.
De rechtbank gaat ervan uit dat [persoon 1] vanaf 1 augustus 2010 tot en met 28 februari 2018 voor verdachte heeft gewerkt, terwijl hij wederrechtelijk in Nederland verbleef. De rechtbank ziet in de door de verdediging bij pleidooi overgelegde stukken van de Kamer van Koophandel onvoldoende aanwijzingen dat verdachte in de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 augustus 2017 geen feitelijke betrokkenheid heeft gehad bij de eetgelegenheden, temeer daar deze stukken geen volledig beeld geven van de betrokken natuurlijke personen.
Verdachte is [persoon 1] behulpzaam geweest bij zijn wederrechtelijke verblijf in Nederland doordat hij salaris heeft uitbetaald aan [persoon 1] . Daarmee heeft hij [persoon 1] middelen van bestaan gegeven om zijn wederrechtelijke verblijf voort te zetten.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte [persoon 1] uit winstbejag behulpzaam is geweest. Daarvoor is van belang dat verdachte [persoon 1] contant uitbetaalde en dat voor [persoon 1] geen tewerkstellingsvergunning was afgegeven. Deze omstandigheden impliceren dat er geen sociale premies zijn afgedragen over het aan [persoon 1] uitbetaalde loon en daarmee heeft verdachte kosten bespaard en dus voordeel behaald.
De rechtbank baseert de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit voor wat betreft [persoon 1] onder meer op de verklaringen van [persoon 1] . De rechtbank vindt deze verklaringen voldoende betrouwbaar, ook omdat deze verklaringen op relevante onderdelen worden ondersteund door ander bewijs, in het bijzonder de eigen verklaring van verdachte. De rechtbank merkt daarbij wel op dat op basis van het dossier onvoldoende is vast te stellen hoeveel en hoe vaak [persoon 1] precies heeft gewerkt in de bewezen periode, omdat er aanwijzingen zijn dat [persoon 1] gedurende periodes niet voor verdachte heeft gewerkt.
[persoon 2]
Feiten en omstandigheden
[persoon 2] verklaarde dat hij in 2010 van september tot en met december voor verdachte heeft gewerkt in de snackbar in Reigersbos en dat hij hier vanaf juli 2012 tot maart 2013 weer heeft gewerkt. [persoon 2] kreeg contant en zwart betaald voor zijn werk en dit geld werd door verdachte betaald.In de tussentijd heeft [persoon 2] van januari 2011 tot en met juni 2012 gewerkt in de snackbar van verdachte in Osdorp.
Verdachte heeft erkend dat [persoon 2] in 2011 vijf tot zeven maanden voor hem heeft gewerkt in zijn snackbar aan de [adres 3] in Osdorp en dat [persoon 2] daar samenwerkte met [persoon 4] (hierna ook: [persoon 4]).Verdachte heeft ontkend dat [persoon 2] meer heeft gewerkt of in andere eetgelegenheden. [persoon 4] verklaarde dat hij met [persoon 2] heeft gewerkt in Osdorp en dat [persoon 2] ook in Reigersbos heeft gewerkt.
[persoon 2] verklaarde dat hij in de gehele periode illegaal was.Volgens [persoon 2] wist verdachte dit ook, omdat hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij geen papier had.Verdachte verklaarde dat hij [persoon 2] vaker naar zijn papieren had gevraagd, maar dat [persoon 2] maar niet met zijn papieren kwam. Verdachte heeft [persoon 2] wel in dienst gehouden.
Uit navraag bij het UWV blijkt dat er geen tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven voor [persoon 2] als werknemer van een van de eetgelegenheden van verdachte.
Overwegingen
De rechtbank vindt bewezen dat [persoon 2] van september tot en met december 2010 en van juli 2012 tot en met februari 2013 voor verdachte heeft gewerkt in de snackbar in Reigersbos en dat [persoon 2] in die gehele periode wederrechtelijk in Nederland verbleef. Hoewel op basis van het dossier ook vastgesteld kan worden dat verdachte tussen januari 2011 en juni 2012 voor verdachte heeft gewerkt, vindt de rechtbank die periode niet bewezen, omdat de snackbar in Osdorp niet een in de tenlastelegging genoemde eetgelegenheid betreft.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat het verblijf van [persoon 2] wederrechtelijk was. Voor zover [persoon 2] dit niet zelf tegen verdachte heeft gezegd, was de omstandigheid dat [persoon 2] bleef nalaten zijn papieren te laten zien, een voldoende ernstige reden voor verdachte om een wederrechtelijk verblijf te vermoeden.
Net zoals de rechtbank hiervoor bij [persoon 1] heeft overwogen, blijkt wat betreft [persoon 2] uit het dossier dat verdachte [persoon 2] behulpzaam is geweest bij zijn wederrechtelijke verblijf in Nederland en dat verdachte dit uit winstbejag heeft gedaan.
De rechtbank baseert de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit voor wat betreft [persoon 2] onder meer op de verklaringen van [persoon 2] . De rechtbank vindt deze verklaringen voldoende betrouwbaar, ook omdat deze verklaringen op relevante onderdelen worden ondersteund door ander bewijs, in het bijzonder de eigen verklaring van verdachte en de verklaring van [persoon 4]. De rechtbank merkt daarbij wel op dat op basis van het dossier onvoldoende is vast te stellen hoeveel en hoe vaak [persoon 2] precies heeft gewerkt in de bewezen perioden.