In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Marokko, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van een aanvraag voor een AOW-uitkering. Eiser had op 11 november 2019 een aanvraag ingediend voor een AOW-pensioen, maar deze werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt. De Svb voerde een onderzoek uit en vroeg informatie op bij verschillende instanties, waaronder de gemeente Leiden en pensioenfondsen, maar vond geen bewijs dat eiser in Nederland was geregistreerd of pensioenpremies had afgedragen.
Eiser stelde dat hij tussen 1977 en 1980 in Nederland had gewerkt en kinderbijslag had ontvangen, maar kon dit niet onderbouwen met documenten. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante artikelen van de AOW, die vereisen dat iemand verzekerd is voor de AOW door in Nederland te wonen of te werken. Aangezien eiser geen bewijs kon overleggen en de Svb voldoende onderzoek had gedaan, werd het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.