ECLI:NL:RBAMS:2022:1697

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2766
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerder besluit AOW-pensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, woonachtig in Marokko, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Eiseres had verzocht om terug te komen van een eerder besluit van 10 september 2018, waarin haar een AOW-pensioen was toegekend. Dit verzoek werd afgewezen door de Svb, omdat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een heroverweging rechtvaardigden. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had besloten om het verzoek af te wijzen. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden had gepresenteerd die niet al bekend waren ten tijde van de eerdere beslissing. Eiseres had weliswaar aangevoerd dat haar overleden echtgenoot lange tijd in Nederland had gewerkt, maar dit was niet voldoende onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] in Marokko, eiseres,

en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.C. Rooijers).
Partijen worden hierna [eiseres] en de Svb genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 14 juli 2020 (het primaire besluit) heeft de Svb het verzoek van
[eiseres] om terug te komen van een eerder besluit van 10 september 2018, waarin aan
[eiseres] een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) is toegekend, afgewezen.
Met een besluit van 13 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van
[eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft partijen op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van vier weken aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft van partijen geen reactie ontvangen waarin partijen hebben aangegeven op zitting gehoord te willen worden. De rechtbank heeft daarom bepaald dat er geen zitting zal plaatsvinden en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Met een besluit van 10 september 2018 heeft de Svb aan [eiseres] een AOW-pensioen toegekend naar de norm van een alleenstaande. Omdat [eiseres] afgerond 47 jaar niet verzekerd is geweest voor de AOW ontvangt zij een AOW-pensioen met een korting van 94%. Met een besluit van 30 januari 2019 heeft de Svb het daartegen door [eiseres] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het daartegen gerichte beroep is bij uitspraak van 7 augustus 2019 door deze rechtbank ongegrond verklaard. Met een besluit van 12 november 2019 heeft de Svb besloten niet terug te komen van het besluit van 10 september 2018, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd.
2. Met de brief van 18 mei 2020 heeft [eiseres] opnieuw een verzoek ingediend om terug te komen van het besluit van 10 september 2018, omdat haar AOW-pensioen niet voldoende is om de kosten van haar levensonderhoud te dekken. Met het primaire besluit heeft de Svb dit verzoek afgewezen. Volgens de Svb heeft [eiseres] geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd.
3. Met het bestreden besluit is het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft volgens de Svb geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die niet bekend waren toen de beslissing werd genomen. Volgens de Svb was het besluit van 10 september 2018 ook niet onmiskenbaar onjuist.
Standpunt [eiseres]
4. [eiseres] voert aan dat haar overleden echtgenoot een lange tijd, namelijk 37 jaar, in Nederland heeft gewerkt. Het AOW-pensioen dat [eiseres] nu ontvangt is voor haar niet voldoende om te voorzien in haar levensonderhoud.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank moet beoordelen of de Svb terecht het verzoek van [eiseres] om terug te komen van het besluit van 10 september 2018 heeft afgewezen. Bij een verzoek om terug te komen van een eerder besluit waarbij geen nieuwe aanvraag is ingediend, is artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Vervolgens dient de rechtbank te toetsen of het evident onredelijk is van verweerder om niet terug te komen van het eerdere besluit.
6. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. [eiseres] heeft wel gesteld dat haar overleden echtgenoot lang in Nederland heeft gewerkt, maar heeft dit verder niet toegelicht of met stukken onderbouwd.
7. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit van 10 september 2018 niet onmiskenbaar onjuist is. De rechtbank begrijpt daaruit dat de Svb van mening is dat het om die reden niet evident onredelijk is om niet terug te komen van dat besluit. In wat [eiseres] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder daarin niet te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom het verzoek van [eiseres] om terug te komen van het besluit van 10 september 2018 terecht afgewezen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. [eiseres] krijgt dus geen gelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiseres] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.