4.2Beoordeling van de in het EAB genoemde vonnissen.
De raadsman heeft aangegeven dat niet voor vonnis II K 122/12 kan worden overgeleverd omdat de overlevering voor dit vonnis reeds bij tussenuitspraak is geweigerd. Voor wat betreft de overige vonnissen heeft de raadsman zich niet uitgelaten over artikel 12 OLW.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aan zien van vonnis II K 122/12 kan worden afgezien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Voor de overige vonnissen vindt de weigeringsgrond van artikel 12 OLW geen toepassing.
De rechtbank merkt allereerst op dat het eerdere oordeel, inhoudende dat de overlevering ten aanzien van vonnis II K 122/12 dient te worden geweigerd niet in een tussenuitspraak, maar in een proces-verbaal betreffende de zitting van 21 oktober 2020 is neergelegd.
De rechtbank zal opnieuw moeten beoordelen of de overlevering voor deze vonnissen op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De Overleveringswet is namelijk op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021, Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij de volgende in het EAB vermelde informatie van belang.
De opgeëiste persoon is tijdens het opsporingsonderzoek in Polen persoonlijk geïnstrueerd dat hij elke verandering van zijn adres moet doorgeven en dat elke oproeping uitgereikt op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres als op de juiste wijze uitgereikt wordt aangemerkt. Voorafgaand aan de behandeling van de zaak door de Poolse rechtbank heeft de opgeëiste persoon een overeenkomst gesloten met de Poolse officier van justitie.
De opgeëiste persoon was derhalve op de hoogte van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafvervolging tegen hem gaande was.
De opgeëiste persoon is akkoord gegaan met het strafvoorstel van de officier van justitie en is persoonlijk geïnstrueerd dat de bekrachtiging van de overeenkomst door de rechtbank mogelijk in zijn afwezigheid zou plaatsvinden indien hij geen gevolg geeft aan de oproeping voor die zitting met daarbij de instructie voor het instellen van hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij geacht kan worden uit eigen beweging stilzwijgend afstand te hebben gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid van artikel 12, sub c, OLW zich voordoet. In het EAB staat vermeld dat het afschrift van de door de rechtbank bekrachtigde overeenkomst van de officier van justitie door de opgeëiste persoon op 20 juli 2012 persoonlijk door de opgeëiste persoon is afgehaald. Daarbij was gevoegd een instructie over het recht op het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank waarbij de opgeëiste persoon het recht zou hebben aanwezig te zijn bij een hernieuwde behandeling van zijn zaak en tevens nieuw bewijs zou kunnen aanbrengen. Tevens is vermeld dat de opgeëiste persoon geen hoger beroep heeft ingesteld in de daarvoor vastgestelde periode.
Nu de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder c, OLW zich voordoet, mag de rechtbank, gelet op hetgeen zij onder 4.1.3 heeft overwogen, de overlevering niet op grond van artikel 12 OLW weigeren. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW vindt dan ook geen toepassing.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de behandeling van zijn zaak zodat er geen grond is de overlevering te weigeren ingevolge artikel 12 OLW.