ECLI:NL:RBAMS:2022:1719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
13/751463-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanvullende toestemming voor tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen in het kader van Europese rechtshulp

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot aanvullende toestemming voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, ingediend door de Poolse autoriteiten. Het verzoek betreft de overgeleverde persoon, geboren in Polen in 1967, die in het verleden is veroordeeld tot gevangenisstraffen door verschillende Poolse rechtbanken. De rechtbank heeft het verzoek behandeld in een meervoudige raadkamer, waarbij de officier van justitie aanwezig was. Tijdens de procedure is het verzoek heropend en zijn er prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat op 26 oktober 2021 uitspraak deed over de rechten van de overgeleverde persoon in het kader van verdere overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgeleverde persoon niet de feitelijke mogelijkheid heeft gehad om zijn opmerkingen en bezwaren kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek. Dit is in strijd met de vereisten die voortvloeien uit de uitspraak van het Hof van Justitie. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Poolse autoriteiten niet in staat zijn geweest om de verblijfplaats van de overgeleverde persoon vast te stellen, wat complicaties met zich meebrengt voor de uitvoering van het verzoek.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het verzoek tot aanvullende toestemming af te wijzen, omdat niet is gebleken dat de overgeleverde persoon in staat is geweest om zijn standpunt te delen. De rechtbank heeft benadrukt dat de Poolse autoriteiten een nieuw verzoek kunnen indienen zodra zij kunnen aantonen dat de overgeleverde persoon de mogelijkheid heeft gehad om zijn opmerkingen te maken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751463-21
RK nummer: 21/2324
Datum uitspraak: 25 januari 2022
BESLISSING OP VERZOEK AANVULLENDE TOESTEMMING
op het verzoek om toestemming te verlenen, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, Overleveringswet (OLW). Dit verzoek is ingediend door
the Circuit Court in Lodz(Polen) op 31 maart 2020 en betreft de uitbreiding van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen inzake:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1967
thans onbekend waar de overgeleverde persoon verblijft
hierna te noemen de overgeleverde persoon.

1.Procesgang

Het verzoek is behandeld in de meervoudige raadkamer op 27 mei 2021, in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern.
Bij beslissing van 10 juni 2021 is het onderzoek heropend en vervolgens voor onbepaalde tijd aangehouden omdat de rechtbank meer tijd nodig heeft om zich te beraden op de beslissing in deze zaak.
Bij tussenbeslissing in de soortgelijke zaak [naam] van 14 juli 2021 [1] heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd aangehouden voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: Hof van Justitie).
Het Hof van Justitie heeft op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan [2] .

2.Grondslag van het verzoek

In het verzoek wordt melding gemaakt van een drietal in Polen ten uitvoer te leggen vonnissen:
* VII K 838/03 is gewezen op 25 juni 2004 door
the District Court for Warszawa-Srodmiescie in Warsawwaarin de overgeleverde persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar;
* III K 653/05 is gewezen op 20 januari 2006 door
the District Court for Lodz Widzew in Lodzwaarin de overgeleverde persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar;
* IV K 311/06 is gewezen op 15 december 2006 door
the Disrict Court for Warszawa - Zoliborz in Warsawwaarin de overgeleverde persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar.
De feiten zijn omschreven in onderdeel III van het verzoek.

3.Prejudiciële procedure

Bij voornoemde uitspraak van het Hof van Justitie van 26 oktober 2021 is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende geoordeeld.
Uit het feit dat het Kaderbesluit de overgeleverde persoon niet uitdrukkelijk het recht toekent om te worden gehoord in het kader van een verzoek tot verdere overlevering of aanvullende toestemming kan in geen geval worden afgeleid dat dit grondrecht in dergelijke omstandigheden aan die persoon zou worden onthouden.
Het is aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit om te beoordelen of wordt ingestemd met verdere overlevering en daaruit volgt dat de overgeleverde persoon door de uitvoerende rechterlijke autoriteit moet worden gehoord.
Dit betekent niet dat de overgeleverde persoon het recht heeft om persoonlijk voor de uitvoerende rechterlijke autoriteit te verschijnen, maar wel dat hij feitelijk de mogelijkheid moet hebben gehad om voor de uitvoerende rechterlijke autoriteit al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek om toestemming voor verdere overlevering kenbaar te maken.
Gelet op het aan het Kaderbesluit ten grondslag liggende vereiste van voortvarendheid, kan het recht om door de uitvoerende rechterlijke autoriteit te worden gehoord concreet worden uitgeoefend in de uitvaardigende lidstaat, waarin de overgeleverde persoon zich bevindt, zonder dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit rechtstreeks deelneemt. De overgeleverde persoon kan zijn standpunt kenbaar maken aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Indien dit standpunt in een proces-verbaal is opgenomen en vervolgens door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit wordt meegedeeld, moet het, gelet op het beginsel van wederzijds vertrouwen, in beginsel door de uitvoerende rechterlijke autoriteit worden geacht door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit met inachtneming van de vereisten van artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te zijn verkregen.
Mocht de uitvoerende rechterlijke autoriteit vervolgens van oordeel zijn dat zij niet over voldoende gegevens beschikt om met volledige kennis van zaken - en met volledige eerbiediging van de rechten van verdediging van de betrokkene - een beslissing te kunnen nemen over het desbetreffende verzoek tot toestemming, moet zij, naar analogie, artikel 15, tweede lid, van het Kaderbesluit toepassen en de uitvaardigende rechterlijke autoriteit dringend verzoeken om aanvullende gegevens over het standpunt van de overgeleverde persoon. Hierbij dienen de uitvoerende en de uitvaardigende rechterlijke autoriteit erop toe te zien dat een dergelijk verzoek om aanvullende gegevens en de uitvoering ervan geen afbreuk doen aan de doelstelling van het Kaderbesluit om de overleveringsprocedures te vergemakkelijken en te bespoedigen, en, meer in het bijzonder, dat de beslissing over het verzoek tot toestemming door de uitvoerende rechterlijke autoriteit kan worden genomen binnen de in artikel 28, derde lid, onder c), van het Kaderbesluit vastgestelde termijn van dertig dagen.

4.Verhoor overgeleverde persoon in Polen

De overgeleverde persoon is op 2 april 2019 in verband met het verzoek tot aanvullende tenuitvoerlegging gehoord op de zitting
van The District Court in Pabianice(Polen) en heeft verklaard dat hij niet instemt met de tenuitvoerlegging van de bij voornoemde vonnissen opgelegde gevangenisstraffen.
Uit de stukken blijkt niet dat de opgeëiste persoon bij voornoemd verhoor is bijgestaan door een advocaat.

5.Beoordeling verzoek

Inleiding
In deze zaak heeft de rechtbank op 20 december 2021 het Internationaal Rechtshulpcentrum (hierna: IRC) verzocht om de Poolse autoriteiten te vragen om:
- de overgeleverde persoon alsnog feitelijk de mogelijkheid te geven al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken (vgl. HvJ EU 26 oktober 2021, C-428/21 PPU en C-429/21 PPU, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63) en
- de schriftelijke verslaglegging daarvan aan de rechtbank te doen toekomen.
Op 22 december 2021 heeft het IRC bericht dat zij van de Poolse autoriteiten hebben vernomen dat er een zitting staat gepland op 12 januari 2022. Tijdens deze zitting zal de overgeleverde de mogelijkheid worden gegeven al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot aanvullende toestemming kenbaar te maken.
Op 17 januari 2022 is door de Poolse autoriteiten meegedeeld dat de overgeleverde persoon niet is verschenen op voornoemde zitting van 12 januari 2022, omdat hij niet op de hoogte was van de zittingsdatum. De opgeëiste persoon is niet gedetineerd en de Poolse autoriteiten weten niet waar hij zich op dit moment bevindt. Ten slotte merkt de Poolse autoriteit op dat het bij de Poolse rechtbank bekende adres van de overgeleverde niet is gelinkt aan het adres in het Poolse bevolkingsregister.
Oordeel
De rechtbank is van oordeel dat er op dit moment niet kan worden vastgesteld dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid heeft gehad al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren kenbaar te maken, zoals bepaald in eerder genoemde uitspraak van het Hof van Justitie van 26 oktober 2021.
Gelet op de geldende beslistermijn – die al is overschreden – dient de beslissing op het verzoek niet (nog) langer te worden aangehouden.
De rechtbank merkt hierbij op dat dit onverlet laat dat de Poolse autoriteiten desgewenst een nieuw verzoek tot aanvullende toestemming kunnen doen, zodra zij kunnen aantonen dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid heeft gehad al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek kenbaar te maken.

6.Slotsom

Nu niet is gebleken dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid heeft gehad al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek kenbaar te maken, zal het verzoek worden afgewezen.

7.Beslissing

WIJST AFhet verzoek om toestemming van
the Circuit Court in Lodz(Polen) voor de verdere tenuitvoerlegging van de aan
[opgeëiste persoon]opgelegde vrijheidsstraffen.
Deze beslissing is genomen op 25 januari 2022 door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon griffier.

Voetnoten

2.Gevoegde zaken C-428/21 PPU (