ECLI:NL:RBAMS:2022:1761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
C/13/714038 / KG ZA 22-149
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vaccinatie van minderjarige tegen COVID-19

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de vaccinatie van hun vijfjarige zoon tegen het coronavirus. De vader verzocht om vervangende toestemming om zijn zoon te laten vaccineren, terwijl de moeder hiertegen bezwaar maakte. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk het gezag over hun kinderen, die onder toezicht staan van Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De vader stelde dat de Gezondheidsraad had geadviseerd om kinderen in de leeftijd van 5 tot 11 jaar te vaccineren, en dat hij bezorgd was over de gezondheid van zijn zoon, vooral gezien de kwetsbaarheid van zijn ouders. De moeder voerde aan dat er geen spoedeisend belang was en dat het beter was om te wachten op meer informatie over de vaccinaties en mogelijke bijwerkingen.

De voorzieningenrechter heeft zich bevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en heeft de relevante wetgeving en richtlijnen van de Gezondheidsraad in overweging genomen. De rechter concludeerde dat, hoewel vaccinatie voordelen biedt, het op dat moment niet noodzakelijk was voor de gezondheid van de minderjarige. De rechter weigerde de gevraagde voorziening, omdat de moeder de noodzakelijke toestemming niet gaf en er geen ernstige noodzaak was om de vaccinatie door te voeren. De proceskosten werden verrekend, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/714038 / KG ZA 22-149 IHJK/MvG
Vonnis in kort geding van 30 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 22 februari 2022,
advocaat mr. E.B.R. van Griethuysen te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende in de gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
advocaat mr. F. Gül te Almere.
Partijen zullen hierna vader en moeder worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de mondelinge behandeling op 16 maart 2022 waren vader, mr. Griethuysen en mr. Gül aanwezig. Moeder nam deel aan de mondelinge behandeling via een telefoonverbinding met haar advocaat. Moeder heeft verweer gevoerd. Vader heeft producties in het geding gebracht. Beide partijen hebben hun standpunten nader mondeling toegelicht.
1.2.
Voor alle weren heeft moeder zich op het standpunt gesteld dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank niet bevoegd is om van de vordering van vader kennis te nemen. Zij heeft hiertoe gesteld dat zij woonachtig is in [gemeente] en dat zij gedagvaard had moeten worden voor rechtbank Oost-Brabant, locatie ‘s-Hertogenbosch. Op dit verweer is voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling beslist, zoals opgenomen bij de beoordeling.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn getrouwd geweest en hebben vijf kinderen in de leeftijd van veertien tot vier jaar oud, onder wie [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
2.2.
Vader en moeder hebben gezamenlijk het gezag over hun kinderen, die allemaal onder toezicht staan van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA).
2.3.
De twee oudste twee kinderen van partijen zijn gevaccineerd tegen corona. [minderjarige] , zijn zus van tien jaar oud (vanwege een recente coronabesmetting) en zijn broertje van vier jaar oud zijn niet gevaccineerd.
2.4.
Vader wil [minderjarige] laten vaccineren tegen het coronavirus. Moeder wil hiervoor geen toestemming geven.
2.5.
De gezinsmanagers van JBRA hebben aan partijen meegedeeld dat zij in deze discussie geen rol kunnen spelen, omdat de ondertoezichtstelling hier niet op ziet.
2.6.
De Gezondheidsraad adviseerde op 3 december 2021 de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om het BioNTech/Pfizer-vaccin aan te bieden aan kinderen in de leeftijd van 5 tot en met 11 jaar met een onderliggende aandoening die een verhoogd risico geeft op ernstige COVID-19. Op 10 december 2021 adviseerde de Gezondheidsraad de minister van VWZ dit vaccin beschikbaar te stellen aan (de ouders van) gezonde 5-11-jarigen die dit willen. Dat advies was gebaseerd op de epidemiologische situatie in de periode waarin de deltavariant dominant was. In de periode na de publicatie van het advies is de omikronvariant dominant geworden. De Gezondheidsraad heeft de minister van VWS daarom op 19 januari 2022 een geactualiseerd advies gestuurd. De Gezondheidsraad handhaaft hierin zijn advies om het vaccin beschikbaar te stellen aan (de ouders van) kinderen in de leeftijd van 5 tot en met 11 jaar die dat willen. In dit advies komt de afkorting MIS-C voor, wat staat voor
multisystem inflammatory syndrome in children, een overreactie van het afweersysteem met ernstige ontstekingsreacties in meerdere vitale organen. In het advies van de Gezondheidsraad van 19 januari 2022 staat, voor zover van belang, het volgende:
(…)
(…)
(…)

3.Het geschil

3.1.
Vader vordert aan hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te laten vaccineren tegen het coronavirus, onder compensatie van de proceskosten.
3.2.
Vader stelt hiertoe dat de Gezondheidsraad heeft geadviseerd om ook jonge kinderen te laten vaccineren. Vader wil [minderjarige] laten vaccineren tegen corona, omdat hij gelooft in de wetenschap hierachter en hem wil beschermen tegen corona en de mogelijk ernstige gevolgen die een coronabesmetting bij niet-gevaccineerden kan veroorzaken. Nu de samenleving weer open is en [minderjarige] naar de opvang gaat, bestaat er een grotere kans dat hij besmet raakt met corona. Het is niet zeker of [minderjarige] antistoffen heeft. [minderjarige] gaat op bezoek bij de ouders (76 en 74 jaar oud) van vader, die in een kwetsbare leeftijdsgroep vallen. Vader heeft hem regelmatig getest en [minderjarige] testte steeds negatief. In de Verenigde Staten en Israël worden kinderen in de leeftijd van [minderjarige] al gevaccineerd en daar zijn geen problemen.
3.3.
Moeder heeft het volgende verweer gevoerd. Vader heeft geen spoedeisend belang. De samenleving is/gaat weer open. Er kan in ieder geval tot oktober 2022 worden gewacht met het maken van een keuze om [minderjarige] wel/niet te laten vaccineren. De jongste zoon van partijen wordt dan ook vijf jaar oud. Dan zal deze discussie opnieuw spelen tussen partijen. Wellicht is er in oktober 2022 een nieuw advies van de Gezondheidsraad en is er meer bekend over de bijwerkingen van de vaccinaties. Moeder is niet principieel tegen de coronavaccins. Zij is zelf gevaccineerd. De vaccinaties zijn heel snel ontwikkeld en de bijwerkingen op lange termijn zijn nog niet bekend. Er is geen medische noodzaak. [minderjarige] is gezond en heeft geen onderliggende aandoeningen. Mogelijk heeft hij al corona gehad zonder klachten en heeft hij antistoffen. Voor een kind in de leeftijd van [minderjarige] is zo’n prik heel vervelend en een nare ervaring. Moeder wil [minderjarige] dit niet aandoen als het niet nodig is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter heeft zich bevoegd verklaard om van de vordering van vader kennis te nemen. Voor een kort geding geldt op grond van vaste rechtspraak dat, naast de rechter van de woon- of vestigingsplaats van de gedaagde, ook de voorzieningenrechter bevoegd is van de plaats waar de gevraagde voorziening moet worden uitgevoerd. Vader vraagt aan hem vervangende toestemming te verlenen om één van de minderjarige kinderen van partijen te laten vaccineren tegen het coronavirus. Dit minderjarige kind heeft zijn hoofdverblijf bij vader in [woonplaats] . Dit betekent dat de gevraagde voorziening in het arrondissement van deze rechtbank zal moeten worden uitgevoerd.
4.2.
Op grond van artikel 7:446 lid 2 onder a Burgerlijk Wetboek wordt onder een medische behandeling onder andere verstaan alle verrichtingen rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen of hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden. Vaccinatie tegen het coronavirus is dus te beschouwen als een medische behandeling bedoeld om een kind voor een infectie met het coronavirus te behoeden. Op grond van artikel 7:450 lid 2 BW is de toestemming van beide gezaghebbende ouders noodzakelijk, indien de minderjarige jonger is dan twaalf jaar.
4.3.
In deze situatie, waar de ouders die gezamenlijk het gezag dragen een geschil hebben over de uitoefening van dat gezag, kunnen zij op grond van artikel 1:253a BW de kinderrechter vragen een beslissing te nemen die in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Artikel 3 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) bepaalt verder dat voor de kinderrechter bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind een eerste overweging dienen te vormen en in de regel de doorslag behoren te geven. Daartoe behoort ook het hanteren van het voorzorgsbeginsel: het meenemen van mogelijke risico’s bij het nemen van beslissingen over kinderen en deze risico’s zo mogelijk te verkleinen.
4.4.
Voorop wordt gesteld dat met een vaccinatie tegen Covid-19 besmetting nog steeds kan plaatsvinden. Het belang van de vaccinatie is met name gelegen in de bescherming tegen een ernstig verloop van de ziekte en tegen complicaties. Uit het advies van de Gezondheidsraad volgt dat infecties met de omikronvariant van het coronavirus bij de meeste kinderen in de leeftijd van [minderjarige] mild verlopen en de kans op een ziekenhuisopname bij die groep als gevolg van een coronabesmetting zeer klein is. Een belangrijke overweging in het advies van de Gezondheidsraad om gezonde 5 tot 11-jarigen te vaccineren tegen corona is de (kleine) kans dat een coronabesmetting leidt tot MIS-C. De Gezondheidsraad gaat ervan uit dat thans ongeveer twee derde van de kinderen corona heeft gehad en dat dit hen beschermt tegen MIS-C na een herinfectie. Hier staat tegenover een beperkte last van bijwerkingen en een zeer zeldzame kans op myocarditis, een ontsteking van het hartzakje of de hartspier.
[minderjarige] is een gezond kind, zonder een speciale medische voorgeschiedenis. Hoewel vader stelt dat hij [minderjarige] regelmatig heeft getest en hij steeds negatief testte, is niet uitgesloten dat [minderjarige] al corona heeft gehad en beschermd is tegen MIS-C. Ook als hij nog geen corona heeft gehad, is de kans dat een coronabesmetting bij hem leidt tot MIS-C zeer klein. Op grond van de op dit moment bekende gegevens over de risico’s bij een besmetting met Covid-19 is de conclusie dat een vaccinatie tegen corona voor [minderjarige] voordelen biedt, maar voor hem niet noodzakelijk is om ernstig gevaar te voorkomen. Daar moet bij worden opgemerkt dat dit anders kan komen te liggen als zich een nieuwe gevaarlijker variant van het virus zou ontwikkelen of als nieuw wetenschappelijk onderzoek daartoe aanleiding geeft.
4.5.
De samenleving is sinds 23 maart 2022 weer volledig open. In ieder geval lijkt de pandemie op dit moment op zijn retour. Niet gebleken is dat [minderjarige] wordt belemmerd bij activiteiten die goed zijn voor zijn ontwikkeling, zoals school of sport, omdat hij niet is gevaccineerd. Ook bezoekt hij zijn opa en oma (van vaderszijde). Dat vader vanwege die bezoeken een vaccinatie voor [minderjarige] wenselijk vindt, omdat het coronavirus mogelijk gezondheidsrisico’s meebrengt voor opa en oma, is begrijpelijk, maar dit risico kan ondervangen worden door bij [minderjarige] een thuistest af te nemen.
4.6.
Alles afwegend is er op dit moment geen ernstige noodzaak om [minderjarige] te laten vaccineren tegen het coronavirus, zodat het, nu moeder de noodzakelijke toestemming (nog) niet geeft, niet in het belang van [minderjarige] is om aan vader vervangende toestemming daarvoor te geven.
4.7.
Dit alles betekent dat de gevraagde voorziening wordt geweigerd.
4.8.
De proceskosten worden verrekend zoals gebruikelijk in familiezaken. Dat betekent dat ieder de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
verrekent de proceskosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MvG