In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening dagbesteding door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser, een 39-jarige man met een rolstoelgebonden handicap als gevolg van een schietincident en een auto-ongeval, had op 12 november 2019 een aanvraag ingediend voor vijf dagen per week dagbesteding in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb). De aanvraag werd afgewezen op basis van een negatief advies van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB), dat concludeerde dat eiser met eigen kracht en voorliggende voorzieningen in zijn ondersteuningsbehoefte kon voorzien. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 31 maart 2020.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat verweerder niet had voldaan aan een eerdere opdracht van de rechtbank om de actuele situatie van eiser beter in beeld te brengen en het gebrekkige advies te repareren. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij opnieuw advies moet worden gevraagd aan het IAB. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1897,50.
De rechtbank benadrukte dat verweerder alle beschikbare middelen moet aanwenden om tot een werkbare relatie met eiser te komen, voordat tot stopzetting van de dienstverlening kan worden overgegaan. Eiser werd aangespoord om ook zelf een constructieve houding aan te nemen in de communicatie met de betrokken ambtenaren.