ECLI:NL:RBAMS:2022:1783

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
AMS 22/1284
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in verband met handhaving van bouwwerkzaamheden voor een datacentrum

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een bedrijfseigenaar te Amerongen, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. Verzoekster vreesde dat de vergunninghouder, die naast haar een datacentrum bouwt, zich niet zou houden aan de vergunde werkzaamheden en al zou beginnen met niet-vergunde werkzaamheden in een tweede fase. Daarnaast waren er zorgen over de bouw van een trafohuisje op het terrein van de vergunninghouder, met het oog op mogelijke brandoverslag.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op een zitting op 21 maart 2022, waar zowel verzoekster als de vergunninghouder vertegenwoordigd waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bouwwerkzaamheden plaatsvinden in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning en dat er geen overtredingen zijn geconstateerd. Verzoekster stelde dat de omgevingsvergunning voor het datacentrum in strijd was met het bestemmingsplan, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunning onherroepelijk was geworden en dat er geen aanleiding was om de bouwwerkzaamheden te stoppen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de zorgen van verzoekster niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De voorzieningenrechter merkte op dat de vergunninghouder had toegezegd om met verzoekster te overleggen over de tweede fase van de verbouwing, en dat de gemeente zou toezien op de naleving van de vergunningsvoorwaarden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1284

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam 1], te Amerongen, verzoekster
(gemachtigde: mr. H.A. Samuels Brusse-van der Linden),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder

(gemachtigde: mr. D.C. van der Vecht).
Als derde-partij heeft aan de behandeling van de zaak deelgenomen:
[vergunninghouder], te Amsterdam
(gemachtigde: mr. M. Brinkman).

Procesverloop

In het besluit van 25 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek om handhaving van verzoekster afgewezen.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat de bouwwerkzaamheden aan de [adres 3] te [plaats] worden stilgelegd.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 21 maart 2022. Namens verzoekster zijn haar gemachtigde en [naam 2] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Van de zijde van verweerder is tevens verschenen T. van Houten, bouwinspecteur, en mr. J. Bakker. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en G.W. Snip.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft een bedrijfspand op een perceel aan de Treubweg 11A te [plaats].
Op het naastgelegen perceel [adres 3] te [plaats] vindt een ingrijpende verbouwing plaats. Het gehele perceel wordt geschikt gemaakt voor de exploitatie van een datacentrum. De toezichthouders bouw- en woningtoezicht van de gemeente [plaats] hebben controles uitgevoerd op het perceel [adres 3] .
2. Volgens verweerder hebben de toezichthouders geconstateerd dat er bouwwerkzaamheden plaatsvinden overeenkomstig de omgevingsvergunning van 23 december 2021. De achterliggende bedrijfshal is gesloopt tot op de fundering overeenkomstig een door het bevoegd gezag goedgekeurde sloopmelding. Er is dus geen sprake van een overtreding bestaande uit het bouwen zonder daartoe strekkende omgevingsvergunning. Daarom heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen.
3. Verzoekster wil dat de bouwwerkzaamheden worden stopgezet. Volgens verzoekster is geen sprake meer van een verbouwing van een bestaand bedrijfspand. Het pand is immers gesloopt. De op 5 maart 2020 verleende vergunning voor gebruik van het bestaande bedrijfspand als datacentrum in afwijking van het bestemmingplan is daarom uitgewerkt. Verzoekster verwijst daarbij naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1] Het beoogde gebruik als kantoor voor een datacentrum, waarop de vergunning van 23 december 2021 ziet, is in strijd is met het bestemmingsplan en voor dit strijdige gebruik ontbreekt een vergunning. Vergunninghouder zal daarom nieuwe vergunningen moeten aanvragen voor de nieuwbouw van een datacentrum en daartoe zal een uitgebreide voorbereidingsprocedure toegepast moeten worden.
Oordeel van de voorzieningenrechter
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de omgevingsvergunning van 5 maart 2020 (strijdig gebruik) inmiddels onherroepelijk is geworden. Tegen de omgevingsvergunning van 23 december 2021 is, zoals verzoekster zelf aangeeft, te laat bezwaar gemaakt. Verweerder moet nog op het bezwaar beslissen. Niet is in geschil is verder dat er wordt gebouwd in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning. Het toewijzen van het verzoek zou neerkomen op schorsing van het besluit van 23 december 2021. Daarvoor ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Uit de op de zitting overgelegde tekeningen en foto’s blijkt dat de fundering van het bestaande bedrijfspand, de vloer, het betonnen geraamte en de stalen liggers nog intact zijn en dat de oppervlakte van het bedrijfspand niet groter wordt door de verbouwing. In de uitspraken van de Afdeling waarnaar verzoekster heeft verwezen, is sprake van een geheel andere feitelijke situatie dan de hier voorliggende. De voorzieningenrechter volgt verzoekster daarom niet in haar betoog dat deze uitspraken van toepassing zijn op de situatie van verzoekster.
6. De voorzieningenrechter heeft verzoekster op de zitting gevraagd waarom het in haar belang is dat de bouwwerkzaamheden nu worden gestopt. Namens verzoekster heeft de gemachtigde verklaard dat zij is geschrokken van de sloop van het oude bedrijfspand van vergunninghouder. Verder is zij bezorgd dat de vergunninghouder zich niet zal beperken tot de vergunde bouwwerkzaamheden maar alvast zal starten met nog niet vergunde werkzaamheden in de tweede fase. Ook zijn er zorgen over de (vergunde) bouw van een trafohuisje op het terrein van de vergunninghouder gelet op brandoverslag.
7. Op de zitting zijn aan de hand van de bouwtekeningen de bouwwerkzaamheden toegelicht door de bouwinspecteur van de gemeente en de gemachtigde van vergunninghouder. Hieruit blijkt onder meer dat het trafohuisje zich op grote afstand van het bedrijfspand van verzoekster bevindt en dat de kans dat bij brand in het trafohuisje het vuur overslaat naar het pand van verzoekster te verwaarlozen is. Vergunninghouder heeft op de zitting toegezegd dat zij met verzoekster zal overleggen over de tweede fase van de verbouwing om onrust en onzekerheid te voorkomen over de aankomende werkzaamheden. De voorzieningenrechter merkt op dat het niet verboden is om de ontwikkeling van het perceel [adres 3] over twee aanvragen te verdelen. Voorts heeft verweerder aangegeven dat van de zijde van de gemeente er op zal worden toegezien dat de vergunningsvoorwaarden worden nageleefd. Gelet hierop geven de geuite zorgen geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande zal het bestreden besluit in bezwaar hoogstwaarschijnlijk standhouden. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
9. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie uitspraken van 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:338 en 23 februari 2022, met