ECLI:NL:RBAMS:2022:1791

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
13-326687-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fatale gevolgen door onoplettendheid van vrachtwagenchauffeur op A10

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur die op 8 september 2020 betrokken was bij een verkeersongeval op de A10 te Amsterdam. De verdachte, die als bestuurder van een vrachtauto reed, heeft tijdens het rijden onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer, wat resulteerde in een aanrijding met een stilstaande personenauto op de vluchtstrook. De rechtbank heeft vastgesteld dat de personenauto, bestuurd door [naam slachtoffer], vermoedelijk met pech stilstond en dat de verdachte, door een moment van onoplettendheid, met zijn vrachtwagen tegen de auto is aangereden. De aanrijding leidde tot ernstig letsel voor het slachtoffer, dat uiteindelijk op 8 augustus 2021 is overleden.

De rechtbank heeft de tenlastelegging van schuld aan het verkeersongeval op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) beoordeeld. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte een ernstige verkeersfout had gemaakt, er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg, wel bewezen.

De rechtbank legde een geldboete op van € 1.000,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden op. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-326687-20
Datum uitspraak: 5 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [GBA-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.A. Koers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
Primair
op of omstreeks 8 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagen), daarmee rijdende over de A10, zich zodanig, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, te weten onder meer ernstig hersenletsel en/of een of meer breuk(en), onder meer aan wervels en/of sleutelbeen en/of heup en/of bekken, en/of waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de A10 links, gaande in de richting van Koog aan de Zaan,
verdachte heeft gedurende enige tijd onvoldoende zicht op het voor hem liggende weggedeelte
gehouden en/of
verdachte heeft vervolgens de doorgetrokken streep tussen zijn, verdachtes rijstrook en de rechts gelegen vluchtstrook overschreden en/of is met zijn vrachtwagen (gedeeltelijk) op de vluchtstrook terechtgekomen en/of
verdachte heeft daarbij geen acht geslagen op de auto van voornoemde [naam slachtoffer] die stilstond op
die vluchtstrook en/of
verdachte is vervolgens tegen de achterzijde van voornoemde auto aangereden en/of aangebotst,
waardoor aan die [naam slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, en/of ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] op 8 augustus 2021 is overleden.
Subsidiair
op of omstreeks 8 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagen), daarmee rijdende over de A10, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de A10 links, gaande in de richting van Koog aan de Zaan,
verdachte heeft gedurende enige tijd onvoldoende zicht op het voor hem liggende weggedeelte
gehouden en/of
verdachte heeft vervolgens de doorgetrokken streep tussen zijn, verdachtes rijstrook en de rechts gelegen vluchtstrook overschreden en/of is met zijn vrachtwagen (gedeeltelijk) op de vluchtstrook terechtgekomen en/of
verdachte heeft daarbij geen acht geslagen op de auto van voornoemde [naam slachtoffer] die stilstond op
die vluchtstrook en/of
verdachte is vervolgens tegen de achterzijde van voornoemde auto aangereden en/of aangebotst.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
De auto van slachtoffer [naam slachtoffer] stond waarschijnlijk op de vluchtstrook stil met pech, want hij had kort voor het ongeval gedurende ongeveer twee minuten telefonisch contact met de ANWB Alarmcentrale. Verdachte had vanuit zijn vrachtauto een goed zicht op de rijbaan van de A10. Het was ten tijde van het ongeval licht aan het worden en het was niet druk op de weg. Onder deze omstandigheden heb je 100 tot 300 meter zicht vooruit en moet je zien dat verderop een auto stil staat op de vluchtstrook. Van een beroepschauffeur in een vrachtauto mag extra alertheid worden verwacht in het verkeer. Verdachte heeft langer dan een kort moment niet opgelet en als gevolg van dit langere moment van onoplettendheid is hij met een deel van de vrachtauto op de vluchtstrook terecht gekomen en tegen de auto van [naam slachtoffer] aangereden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Uit het VOA-rapport is niet duidelijk gebleken wat de exacte locatie van de aanrijding tussen de voertuigen was. Dat de aanrijding heeft plaatsgevonden op de vluchtstrook en dat de oorzaak van het verkeersongeval is gelegen in het feit dat de vrachtauto over de vluchtstrook, met de wielen aan de rechterzijde van de witte streep, heeft gereden, is niet met concrete sporen of andere feiten en omstandigheden in het VOA-rapport onderbouwd. Hierdoor is een scenario mogelijk waarbij de auto van het slachtoffer bij aanvang van de botsing niet of niet geheel op de vluchtstrook heeft gestaan, maar (deels) op de rijbaan. Daarnaast was de auto slecht zichtbaar. De (alarm)verlichting van de auto was niet in werking, terwijl deze stilstond op of langs een weg waar de maximum toegestane snelheid 100 km/u is. Dit veroorzaakt een gevaarzettende situatie, ook als de auto geheel op de vluchtstrook zou hebben gestaan. Er is geen sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid, zodat vrijspraak dient te volgen van het primair ten laste gelegde.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van voornoemd artikel. Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersvoorschriften niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW.
Van schuld in de zin van dit wetsartikel is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak zowel primair als subsidiair ten laste is gelegd dat sprake is van een strafrechtelijk verwijtbare verkeersgedraging. De vraag is of deze verkeersgedraging een misdrijf of een overtreding oplevert.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting van de volgende redengevende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 8 september 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij die ochtend aan het werk was als vrachtwagenchauffeur. Hij reed op rijstrook drie van de A10 en was onderweg naar Koog aan de Zaan. Het was niet druk op de weg. Hij hoorde het systeem van botsingsgevaar piepen en hij zag dat hij tegen een auto op de vluchtstrook botste. Hij dacht dat die auto stilstond op de vluchtstrook. [2] Op 10 december 2020 heeft de verdachte verklaard dat de aanrijding is veroorzaakt, omdat hij even niet goed heeft opgelet. Als hij er wel met zijn hoofd bij was geweest, dat was hij gewoon binnen de streep gebleven. Hij heeft gehoord dat de ‘Emergency Brake Assist’ van de vrachtwagen hard ging piepen en toen hij stil stond zag hij in het dashboard de melding botsingsgevaar. Het felle piepen en de botsing gebeurden vrijwel gelijktijdig en op dat moment zat hij er maar een klein stukje vanaf. Verdachte heeft met de zijkant van zijn vrachtwagen de zijkant van de auto geraakt. [3]
De personenauto van [naam slachtoffer] stond vermoedelijk met pech stil op de vluchtstrook van de A10, links ter hoogte van hmp 5.9 te Amsterdam. Uit het onderzoek is gebleken dat deze bestuurder kort voor en/of op het moment van het ongeval telefonisch contact had met de pechhulp van de ANWB. Ter hoogte van hmp 5.9 kwam de vrachtwagen van de verdachte op de vluchtstrook en botste met de rechtervoorzijde tegen de linkerachterzijde van de personenauto. [4]
Op de plaats van het ongeval bestond de Rijksweg A10 links uit drie rijstroken. Tussen de derde meest rechterrijstrook en de vluchtstrook was een doorgetrokken streep aangebracht. Op de plaats van het ongeval heeft de politie sporen gezien die de botsplaats duiden. Hiervan zijn foto’s gemaakt. Op het wegdek van de vluchtstrook lag glas (foto 5). Dit glas was voorzien van draden, verwarmingsdraden van de achterruit van de personenauto. Op het wegdek van de vluchtstrook zag de politie een afgebroken hectometerpaal liggen en krassen in het wegdek (foto 6). Verder zag de politie op het wegdek van de vluchtstrook meerdere bandensporen (foto 9). [5]
Moment van onoplettendheid
Het onderzoek van de politie beschrijft de feitelijke situatie op de plaats van het ongeval. Er zijn verder geen aanknopingspunten waaruit is gebleken dat het ongeval is te wijten aan technische gebreken of andere bijzondere omstandigheden. De rechtbank vindt dat uit de stukken van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de personenauto van [naam slachtoffer] op de vluchtstrook stilstond. De onderzoeksbevindingen bevatten geen aanwijzingen dat dit anders was en verdachte verklaart zelf ook dat de auto van [naam slachtoffer] op de vluchtstrook stond. Verdachte heeft de personenauto niet gezien, hoewel deze voor hem zichtbaar moet zijn geweest. Dat heeft de verdachte ook ter terechtzitting van 22 maart 2022 verklaard. Hij had een goed zicht op de weg en hij niet kan verklaren waarom hij de personenauto niet heeft gezien.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het proces-verbaal PD-opname, het proces-verbaal aanrijding misdrijf en de verklaringen van de verdachte vaststaat dat hij in een moment van tijdelijke onoplettendheid met een deel van zijn vrachtauto over de doorgetrokken streep van de vluchtstrook heeft gereden en dat hij hierdoor met de rechtervoorzijde van zijn vrachtauto tegen de linkerachterzijde van de personenauto is aangereden. De vrachtauto lijkt de personenauto met de hoek te hebben geraakt. De rechtbank kan niet vaststellen hoe lang dit moment van onoplettendheid is geweest dan wel op welk moment de verdachte de personenauto had kunnen en moeten zien staan op de vluchtstrook, zodat dit geen extra schuldverwijt in de zin van artikel 6 van de WVW kan opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als een ernstige verkeersfout, waarvan de gevolgen voor het slachtoffer fataal zijn gebleken. Deze verkeersfout is in de gegeven omstandigheden onvoldoende om te spreken van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid zoals bedoeld in artikel 6 van de WVW. De rechtbank zal verdachte derhalve van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich door zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de WVW.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 8 september 2020 te Amsterdam als bestuurder van een vrachtwagen, daarmee rijdende over de A10, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de A10 links, gaande in de richting van Koog aan de Zaan,
verdachte heeft gedurende enige tijd onvoldoende zicht op het voor hem liggende weggedeelte
gehouden en
verdachte heeft vervolgens de doorgetrokken streep tussen zijn, verdachtes rijstrook en de rechts gelegen vluchtstrook overschreden en is met zijn vrachtwagen gedeeltelijk op de vluchtstrook terechtgekomen en
verdachte heeft daarbij geen acht geslagen op de auto van voornoemde [naam slachtoffer] die stilstond op
die vluchtstrook en
verdachte is vervolgens tegen de achterzijde van voornoemde auto aangereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het subsidiair bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft voorafgaand aan de zitting een slachtoffergesprek gehad met de moeder en de zus van het overleden slachtoffer. [naam slachtoffer] was een vriendelijke joviale jongeman met een nieuwe baan in de horeca en plannen voor de toekomst. Na het ongeval was er in het ziekenhuis aanvankelijk nog hoop op herstel, maar door de infecties en longontstekingen werd zijn lichaam te zwak, werkte de antibiotica niet meer en werd de medische behandeling gestaakt. Zijn familie heeft nog steeds veel pijn en verdriet en geen behoefte aan contact met de verdachte. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het blanco strafblad van de verdachte, het niet bagatelliseren van zijn eigen rijgedrag en de brief van zijn werkgever dat hij een voorbeeldig werknemer is daar waar het gaat om de verkeersveiligheid.
7.2.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw en de verdachte hebben aangevoerd dat verdachte voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur afhankelijk is van zijn rijbewijs. Het verkeersongeval heeft zijn leven behoorlijk beïnvloed en ook hij zal moeten leren leven met de consequenties hiervan.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straffen laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding, zoals hiervoor bewezen is verklaard, waarbij gevaar op de weg is veroorzaakt. Het slachtoffer, [naam slachtoffer] , is als gevolg van het verkeersongeval zwaar gewond geraakt en uiteindelijk overleden.
Artikel 5 van de WVW verbiedt gevaarlijk gedrag in het verkeer. De op te leggen straf dient met name gerelateerd te zijn aan de mate van gevaarzetting en niet zozeer aan de ernst van de gevolgen. Hoe vreselijk die gevolgen soms ook kunnen zijn, zoals in dit geval.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte en met het feit dat hij ter zitting heeft laten blijken zich bewust te zijn van de vreselijke gevolgen van het verkeersongeval.
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van het primair ten laste gelegde misdrijf, maar tot een bewezenverklaring van de verkeersovertreding van artikel 5 van de WVW, is een andere (lichtere) straf op zijn plaats dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete van € 1.000.00 en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 6 maanden, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 1.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
20 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
6 maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
1 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte op 8 september 2020 (p. 77-78).
3.De verklaring van verdachte op 10 december 2020 (p. 79-84).
4.Proces-verbaal aanrijding misdrijf van 11 december 2020 (p. 01-07).
5.Proces-verbaal PD-opname van 13 november 2020 (p. 8-42).