ECLI:NL:RBAMS:2022:1799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
C/13/701760 / FA RK 21-3035
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 12 november 2020 te Amsterdam zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, hetgeen door de man niet is betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland is, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft de vrouw ontvangen in haar verzoek, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan, omdat zij voldoende heeft gemotiveerd dat het op dat moment niet mogelijk was om een dergelijk plan over te leggen.

De rechtbank heeft ook een regeling vastgesteld voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van hun minderjarige kind. De man heeft een zorgregeling verzocht, die in fases is opgebouwd, en de rechtbank heeft deze regeling toegewezen, waarbij de minderjarige bij de man thuis zal verblijven. De rechtbank heeft geadviseerd dat partijen hulp zoeken bij het Ouder Kind Team om de communicatie te verbeteren, gezien de onderliggende partnerproblematiek.

Daarnaast heeft de rechtbank beslist over het huurrecht van de woning, waarbij de vrouw als huurster is aangewezen, en over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, die is vastgesteld op € 166,-- per maand. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot verdeling van het huwelijksvermogen afgewezen, omdat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld om tot een correcte verdeling te komen. De beschikking is openbaar uitgesproken op 20 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/701760 / FA RK 21-3035 en
C/13/709076 / FA RK 21-6774
Beschikking d.d. 6 april 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.J.W.F. Deen, gevestigd te 's-Gravenhage,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.A. Johannsen, gevestigd te Amsterdam,
voorheen mr. H. Verstegen, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 6 mei 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de vrouw;
- het aanvullend verweerschrift van de man, ingekomen op 10 maart 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen en hun advocaten.
1.3.
Na de mondelinge behandeling zijn, zoals afgesproken, nog de volgende stukken ontvangen:
  • Het e-mailbericht d.d. 22 maart 2022 met bijlagen van de man;
  • Het e-mailbericht d.d. 24 maart 2022 met bijlagen van de vrouw.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 12 november 2020 te Amsterdam. Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
2.3.
Voorlopige voorzieningen
2.3.1.
Tussen partijen gelden voorlopige voorzieningen, vastgesteld bij de beschikking van deze rechtbank van 22 april 2021 (zaak- en rekestnummer: C/13/ 699496 FA RK 21/1898), inhoudende dat:
  • de minderjarige aan de vrouw is toevertrouwd;
  • de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning;
- de vrouw gehouden is de man op de 1e en 15e van de maand schriftelijk per email op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van voornoemde minderjarige, met een recente foto erbij;
- de man aan de vrouw met ingang van de dag van de beschikking een voorlopige kinderbijdrage van € 236,-- per maand dient te voldoen.
2.4.
Scheiding
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
2.4.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.4.3.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.4.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.4.5.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.5.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.5.1.
De man heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd en verzocht om afwijzing.
2.5.2.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
.
2.5.3.
De man heeft, na wijziging van zijn oorspronkelijke verzoek, verzocht een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige met een opbouw als volgt bij de man verblijft:
  • vanaf maart 2022 1 keer per week gedurende 2 uur;
  • vanaf mei 2022 1 keer per week gedurende 5 uur;
  • vanaf juli 2022 1 keer per week een hele dag;
  • vanaf september 2022 1 keer per week een hele dag met overnachting;
  • vanaf oktober 2022 2 keer per week inclusief 2 overnachtingen;
  • vanaf november 2022 3 keer per week inclusief 3 overnachtingen.
2.5.4.
Het Ouder- en Kindteam en Actief & Advies zijn betrokken bij partijen. Uit de door de man in het geding gebrachte stukken blijkt dat de begeleide contacten tussen de man en de minderjarige goed verlopen en Actief & Advies adviseert om de bezoeken te intensiveren. Op het moment van de mondelinge behandeling is er eenmaal per week een contactmoment tussen de man en de minderjarige, onder begeleiding van Actief & Advies.
2.5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw laten weten uitbreiding van het contact tussen vader en kind niet tegen te houden, maar dat zij wenst dat dit onder begeleiding van Actief & Advies verloopt. Zij heeft nog weinig vertrouwen in de man als vader en wil dat de uitbreiding op een veilige manier verloopt. De man heeft hierop laten weten dat de zorgregeling bij zijn ouders thuis kan plaatsvinden, bij wie de man thans verblijft. De grootouders (vz) zijn altijd bij partijen betrokken geweest en bij hen kan de omgang veilig plaatsvinden. De vrouw heeft laten weten hiermee niet in te stemmen.
2.5.6.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat er bij partijen onderliggende partnerproblematiek is waardoor de communicatie tussen partijen en daarmee de verdere uitbreiding van de zorgregeling verstoord wordt. Dit acht de rechtbank niet in het belang van de minderjarige. De rechtbank adviseert partijen met klem op korte termijn hulp te zoeken bij het Ouder Kind Team (OKT) voor het volgen van een traject ter verbetering van de communicatie tussen partijen, bijvoorbeeld Ouderschap Blijft.
2.5.7.
De rechtbank zal de door de man verzochte zorgregeling met de door hem voorgestelde opbouw toewijzen, nu de rechtbank deze regeling in het belang van de minderjarige acht. Uit de stukken van de hulpverlening blijkt dat de zorgregeling goed verloopt en uitgebreid kan worden en tijdens de mondelinge behandeling heeft ook de vrouw zelf laten weten in te stemmen met uitbreiding. De rechtbank is van oordeel dat de zorgregeling uitgevoerd kan worden bij de man, bij zijn ouders thuis. Niet gebleken is dat er gronden zijn om de zorgregeling nog langer onder professioneel toezicht te moeten laten plaatsvinden of dat de man bij zijn ouders thuis geen veilige, stabiele situatie zou kunnen creëren. Uitvoering van de zorgregeling bij de man (bij zijn ouders) thuis, in een meer natuurlijke omgeving, heeft dan ook de voorkeur boven een kantoorruimte bij Actief en Advies. De rechtbank gaat er hierbij wel vanuit dat partijen voornoemd traject bij het OKT zullen gaan volgen.
2.6.
Woning
2.6.1.
Beide partijen hebben om het huurrecht van de woning verzocht.
2.6.2.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning.
2.6.3.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
2.6.4.
De vrouw heeft aangevoerd dat de man de woning heeft verlaten en zij de zorg heeft voor het pasgeboren kind van partijen.
De man heeft daartoe aangevoerd dat de vrouw de huur van de huurwoning niet kan voldoen en hij wel en het leven van de man zich afspeelt in Amsterdam terwijl de vrouw een netwerk heeft in Den Haag.
2.6.5.
De rechtbank zal het huurrecht van de woning toekennen aan de vrouw nu deze daarbij meer belang heeft dan de man. Voor de rechtbank is hierbij de doorslaggevende factor dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft bij de vrouw en het voor hem van groot belang is dat hij in de voor hem vertrouwde en veilige omgeving kan verblijven. Het verzoek van de vrouw op dit punt wordt dan ook toegewezen en dat van de man afgewezen.
2.7.
Onderhoudsbijdrage
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 300,00 per maand.
De man heeft daartegen verweer gevoerd.
2.7.2.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
2.7.3.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.7.4.
De rechtbank stelt een kinderbijdrage van € 166,-- per maand vast. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de vrouw afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
2.7.5.
De behoefte van de minderjarigen is bij beschikking voorlopige voorzieningen vastgesteld op € 296,-- per maand. Geïndexeerd bedraagt deze € 302,-- per maand.
Vervolgens dient te worden berekend in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. De rechtbank volgt de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1000].
2.7.6.
De man geniet een bruto inkomen uit arbeid van € 3.495,-- per maand excl. vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van € 3.494,-- per jaar. Dit inkomen wordt verminderd met een pensioenpremie van € 227,-- per maand en een premie AOP van € 6,-- per maand. De man heeft (evenals de vrouw) recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting gezien de hiervoor vastgestelde zorgregeling, te weten dat de minderjarige drie dagen per week (inclusief overnachting) bij de man zal verblijven.
Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 3.050,-- per maand. Na toepassing van voornoemde draagkrachtformule heeft de man een draagkracht van € 780,-- per maand.
2.7.7.
De vrouw beschikt inmiddels over een baan en geniet een bruto inkomen van € 1.089,-- per maand excl. vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van € 918,-- per jaar. Dit inkomen wordt verminderd met een pensioenpremie van € 71,-- per maand. De vrouw heeft daarnaast recht op het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De vrouw heeft daarmee een netto besteedbaar inkomen van € 1.557,-- per maand. Dit leidt tot een draagkracht volgens de tabel van € 85,-- per maand.
2.7.8.
Het deel van de man in de kosten van de minderjarige bedraagt naar rato € 272,-- per maand. Dat deel dient tot slot te worden verminderd met een zorgkorting. De rechtbank zal rekening houden met een percentage van 35% van de behoefte aangezien de minderjarige gedurende drie dagen per week bij de man zal verblijven. Dit leidt tot een uiteindelijke kinderbijdrage van € 166,-- per maand.
2.8.
Vergoedingsrecht
2.8.1.
De man heeft subsidiair verzocht, indien het huurrecht van de huurwoning aan de vrouw wordt toegekend, dat de vrouw als redelijke vergoeding voor het voorgezet gebruik van de woning alle vaste lasten verbonden aan de woning voor haar rekening neemt.
De man heeft dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken zodat hierop niet meer hoeft te worden beslist.
2.9.
Verdeling
2.9.1.
De vrouw heeft verzocht het huwelijksvermogen te verdelen; de man heeft verzocht de inboedel met gesloten beurzen aan hem toe te delen.
2.9.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.9.3.
Op het huwelijksvermogensstelsel van partijen is de Verordening huwelijksvermogensstelsels van toepassing. Niet is gesteld of gebleken is dat partijen ten aanzien van het huwelijksvermogensstelsel een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
Krachtens artikel 26, lid 1 onder a van de Verordening wordt het huwelijksvermogensstelsel beheerst door het Nederlandse recht, nu partijen na de huwelijkssluiting hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben gevestigd in Nederland. Partijen zijn derhalve gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
2.9.4.
De rechtbank overweegt dat nu partijen gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de huwelijksgoederengemeenschap op grond van artikel 94, lid 2 en lid 7 van het Burgerlijk Wetboek bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk zijn aangegaan, voor zover niet betrekking hebbend op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
2.9.5.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij eigenlijk geen verzoek heeft nu hij stelt dat de inboedel voor het huwelijk door hem is aangeschaft en hem in eigendom toebehoort, zodat er niets te verdelen valt.
Het verzoek van de vrouw ziet inhoudelijk uitsluitend op toedeling aan haar van de inboedelgoederen. Onduidelijk is waaruit die inboedel bestaat, wat de waarde hiervan is en of dit de volledige verdeling van de beperkte gemeenschap betreft. Er zijn dan ook onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en onderbouwd om tot een correcte en volledige financiële afwikkeling van het huwelijksvermogen over te kunnen gaan. Dit leidt er toe dat de rechtbank geen mogelijkheid ziet om de verdeling vast te stellen, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Amsterdam op 12 november 2020;
3.2.
bepaalt dat de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en voornoemde minderjarige zal gelden, uit te voeren bij de man thuis:
  • vanaf heden 1 keer per week gedurende 2 uur;
  • vanaf mei 2022 1 keer per week gedurende 5 uur;
  • vanaf juli 2022 1 keer per week een hele dag;
  • vanaf september 2022 1 keer per week een hele dag met overnachting;
  • vanaf oktober 2022 2 keer per week inclusief 2 overnachtingen;
  • vanaf november 2022 3 keer per week inclusief 3 overnachtingen.
3.3.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.4.
bepaalt dat de man € 166,-- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
verklaart de beslissing met betrekking tot de zorgregeling en de kinderbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 20 april 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.