In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep ex artikel 509hh lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen de oplegging van een gedragsaanwijzing aan de verdachte. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1975, had op 24 februari 2022 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie van 5 februari 2022, die hem een gedragsaanwijzing had opgelegd naar aanleiding van de verdenking van mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank heeft de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord, maar de verdachte is niet verschenen. Zijn raadsman heeft zich teruggetrokken als vertegenwoordiger van de verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedragsaanwijzing is opgelegd in overeenstemming met de wettelijke voorwaarden en dat er sprake is van een groot herhalingsgevaar. De officier van justitie heeft aangegeven dat de gedragsaanwijzing proportioneel is, mede gezien de wens van de aangever. De rechtbank heeft de stukken, waaronder het proces-verbaal van aangifte en bevindingen, bestudeerd en geconcludeerd dat aan de wettelijke vereisten voor de gedragsaanwijzing is voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde maatregel proportioneel is, gezien de ernst van de beschuldigingen en de omstandigheden van de zaak.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de verdachte afgewezen en de gedragsaanwijzing gehandhaafd. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft tevens specifieke voorwaarden opgelegd aan de verdachte, waaronder het verbod om zich in de nabijheid van de woning van de aangever te bevinden en contact met de aangever te hebben.