In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde had eerder een taakstraf van 60 uren opgelegd gekregen door de politierechter op 10 januari 2020, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis van 30 dagen zou worden toegepast. Het Openbaar Ministerie besloot op 29 november 2021 om de vervangende hechtenis toe te passen, maar de kennisgeving hiervan was niet persoonlijk aan de veroordeelde betekend. Het bezwaarschrift werd op 10 december 2021 ingediend.
Tijdens de zitting op 17 maart 2022 heeft de politierechter de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw gehoord. De raadsvrouw voerde aan dat de veroordeelde in afwachting was van een knieoperatie en dat de reclassering had aangedrongen om de taakstraf te starten, wat de veroordeelde niet wilde. Er was inmiddels contact met instanties voor ondersteuning en de veroordeelde had aangegeven mee te willen werken aan een screening. De officier van justitie steunde het verzoek van de veroordeelde om hem nog een kans te geven de taakstraf te verrichten.
De politierechter oordeelde dat het niet geheel aan de veroordeelde te wijten was dat hij niet met de taakstraf was begonnen en dat het aannemelijk was dat hij alsnog de taakstraf zou verrichten. Daarom werd het bezwaarschrift gegrond verklaard, en kreeg de veroordeelde de kans om de taakstraf binnen vier maanden te voltooien. De beslissing werd genomen door mr. P.C.L.M. Ficq, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Randeraat.