In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, geboren in 1992 en wonende op een adres dat niet is vermeld, heeft een klaagschrift ingediend voor de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 3.000,00. Dit bedrag was in beslag genomen op 16 oktober 2021 in het kader van een onderzoek naar witwassen. Klager heeft verklaard dat het geld van hem was en bestemd voor de aanschaf van een snorfiets. Het Openbaar Ministerie heeft zich echter verzet tegen de teruggave, omdat het belang van strafvordering zich daartegen verzet en er een vermoeden van witwassen bestaat.
De rechtbank heeft de procesgang in acht genomen, waarbij het klaagschrift op 9 november 2021 ter griffie is ontvangen en het Openbaar Ministerie op 17 februari 2022 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare raadkamer op 17 maart 2022 zijn klager, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat klager geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het in zijn bezit hebben van een dergelijk groot contant geldbedrag, wat niet in verhouding staat tot zijn inkomen. Klager heeft ook niet gereageerd op verzoeken van het Openbaar Ministerie om zijn verklaring nader te onderbouwen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat het in beslag genomen geldbedrag verbeurd moet worden verklaard. Gezien de omstandigheden en het gebrek aan verifieerbare informatie over de herkomst van het geld, heeft de rechtbank besloten het klaagschrift ongegrond te verklaren. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. P.L.C.M. Ficq, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Randeraat, griffier.