ECLI:NL:RBAMS:2022:1820
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- P.C.L.M. Ficq
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding ex artikel 530 Sv na sepot van strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. M.S. Kat. Het verzoek betreft een vergoeding voor de kosten van de raadsvrouw en de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift, na een sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie op 8 maart 2021. De rechtbank ontving het verzoekschrift op 4 november 2021, maar het Openbaar Ministerie stelde dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien dit buiten de termijn van drie maanden na de sepotbeslissing viel. De raadsvrouw voerde echter aan dat verzoeker nooit de sepotbeslissing had ontvangen en dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar was.
De rechtbank heeft de procesgang en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker en zijn raadsvrouw niet op de hoogte waren van de sepotbeslissing en dat de termijnoverschrijding inderdaad verontschuldigbaar was. Gezien de omstandigheden heeft de rechtbank besloten dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om een vergoeding toe te kennen. De rechtbank kende aan verzoeker een vergoeding toe van € 1.542,75 voor de kosten van de raadsvrouw en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter P.C.L.M. Ficq, met griffier M. van Randeraat aanwezig.