ECLI:NL:RBAMS:2022:1821

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
13/698763-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.L.M. Ficq
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen DNA-afname na veroordeling voor digitale belaging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van haar DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 1996, had bezwaar aangetekend tegen het bevel van de officier van justitie om celmateriaal af te nemen, omdat zij was veroordeeld voor digitale stalking. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat de uitzondering in artikel 2, eerste lid onder B van de Wet DNA van toepassing was, omdat voor digitale misdrijven geen celmateriaal wordt afgenomen en DNA-onderzoek niet relevant zou zijn voor de opsporing.

Het Openbaar Ministerie betwistte dit standpunt en stelde dat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing waren, aangezien recidive niet uitgesloten kon worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend en dat de veroordeelde in haar bezwaar kon worden ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de aard van het misdrijf, belaging, niet onder de uitzonderingen viel, omdat DNA-onderzoek ook bij digitale misdrijven kan bijdragen aan de opsporing. Bovendien was er geen sprake van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de regel rechtvaardigden.

De rechtbank concludeerde dat het bevel tot DNA-afname voldeed aan de wettelijke eisen en dat de uitzonderingen niet van toepassing waren. Daarom verklaarde de rechtbank het bezwaar ongegrond. De beslissing werd genomen door rechter P.C.L.M. Ficq, in aanwezigheid van griffier M. van Randeraat, en werd openbaar uitgesproken op 17 maart 2022. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/698763-18
RK: 21/6334
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:

[veroordeelde]

geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres] ,
woonplaats kiezend op het adres van haar raadsman mr. B.K. Hummen, Distelplein 10-14, (1031 XH) Amsterdam (Postbus 37042 (1033 AA) Amsterdam),
veroordeelde.

Procesgang

Het bezwaarschrift is op 25 november 2021 bij akte ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 17 maart 2022 namens veroordeelde haar raadsman en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.

De inhoud van het bezwaarschrift en het standpunt van veroordeelde

Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
De raadsman van veroordeelde heeft in raadkamer ter aanvulling op het bezwaarschrift – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitzondering artikel 2, eerste lid onder B van de Wet DNA aan de orde is. Veroordeelde is veroordeeld voor digitale stalking. Voor dit soort feiten wordt in het voorbereidend onderzoek geen celmateriaal afgenomen en kan DNA-onderzoek ook niet leiden tot het vinden van de mogelijk betrokkene. Misdrijven waarbij dit achterwege wordt gelaten worden in de Kamerstukken mede juist genoemd als voorbeeld van feiten die onder voornoemde uitzondering van de Wet DNA vallen.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard omdat de uitzonderingen voor afname DNA zoals in de Wet beschreven niet op veroordeelde van toepassing zijn en recidive niet valt uit te sluiten.
Het gegeven dat de belaging door veroordeelde middels telefonische berichten en internet heeft plaatsgevonden staat DNA afname niet in de weg. Ook internetcriminaliteit is namelijk geen misdrijf die in het algemeen kan worden uitgesloten van DNA onderzoek.
Daarnaast meent het openbaar ministerie dat er sprake is van recidivegevaar. Veroordeelde is veroordeeld wegens belaging, gepleegd in de periode van 17 april 2018 tot en met 24 september 2019. De strafbare gedraging van veroordeelde kan daarom niet worden gezien als een eenmalige misstap. Bovendien is een voorwaardelijke straf opgelegd, hetgeen wordt gezien als stok achter de deur om herhaling te voorkomen. Recidive kan derhalve niet worden uitgesloten.

Het oordeel van de rechtbank

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 18 oktober 2021 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van haar DNA-profiel.
Op 24 november 2021 is celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 25 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in haar bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 15 september 2021 van de politierechter in deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van belaging (artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) is veroordeeld tot 4 dagen gevangenisstraf en 120 uren taakstraf subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Uitgangspunt
De rechtbank stelt, met de Hoge Raad, voorop dat tekst, doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet, celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234, herhaald in Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626)
Uitzonderingen
Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet beveelt de officier van justitie de afname ‘tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde’.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234). Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Beoordeling van het bezwaarschrift
De rechtbank stelt vast dat artikel 285b Sr, waarvoor veroordeelde tot een gevangenisstraf en een taakstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavig geval de hiervoor genoemde uitzonderingen zich niet voordoen.
De “aard van het misdrijf” kan reden zijn om af te zien van opname van DNA in de databank, met name als sprake is van misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing. Dat is echter niet het geval bij het delict belaging, ook niet als het gaat om digitale stalking. Bij het plegen van dit soort feiten is immers altijd hardware, zoals computerapparatuur, noodzakelijk. Indien een dader gebruik heeft gemaakt van dergelijke apparatuur kan DNA-onderzoek helpen bij het vaststellen van de identiteit van die dader. De rechtbank is daarom van oordeel dat tegenwoordig ook bij de opsporing van dergelijke strafbare feiten reëel gebruik gemaakt kan worden van DNA-onderzoek als opsporingsmiddel.
Ook is geen sprake van “bijzondere omstandigheden waaronder het feit is gepleegd” die in dit geval aanleiding zouden kunnen zijn voor uitzondering op de regel. Met name kan niet gezegd worden dat er in het geheel geen aanwijzingen zijn voor recidivegevaar. De veroordeling ziet op belaging gedurende een langere periode. Bovendien is zij destijds doorgegaan ook nadat de politie haar erop had gewezen dat zij een misdrijf pleegde.

Conclusie

Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2 van de Wet zich hier niet voordoen, zal de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.C.L.M. Ficq, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.