ECLI:NL:RBAMS:2022:1821
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P.C.L.M. Ficq
- Rechtspraak.nl
Bezwaar tegen DNA-afname na veroordeling voor digitale belaging
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van haar DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 1996, had bezwaar aangetekend tegen het bevel van de officier van justitie om celmateriaal af te nemen, omdat zij was veroordeeld voor digitale stalking. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat de uitzondering in artikel 2, eerste lid onder B van de Wet DNA van toepassing was, omdat voor digitale misdrijven geen celmateriaal wordt afgenomen en DNA-onderzoek niet relevant zou zijn voor de opsporing.
Het Openbaar Ministerie betwistte dit standpunt en stelde dat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing waren, aangezien recidive niet uitgesloten kon worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend en dat de veroordeelde in haar bezwaar kon worden ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de aard van het misdrijf, belaging, niet onder de uitzonderingen viel, omdat DNA-onderzoek ook bij digitale misdrijven kan bijdragen aan de opsporing. Bovendien was er geen sprake van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de regel rechtvaardigden.
De rechtbank concludeerde dat het bevel tot DNA-afname voldeed aan de wettelijke eisen en dat de uitzonderingen niet van toepassing waren. Daarom verklaarde de rechtbank het bezwaar ongegrond. De beslissing werd genomen door rechter P.C.L.M. Ficq, in aanwezigheid van griffier M. van Randeraat, en werd openbaar uitgesproken op 17 maart 2022. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.