ECLI:NL:RBAMS:2022:1823
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- P.C.L.M. Ficq
- Rechtspraak.nl
Bezwaar tegen DNA-afname na mishandeling in huiselijke sfeer
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 1995, had een taakstraf van 40 uren opgelegd gekregen voor mishandeling van zijn broer. Het bezwaarschrift was ingediend op 25 november 2021, binnen de wettelijke termijn van veertien dagen. De raadsvrouw van de veroordeelde voerde aan dat het incident een eenmalig voorval was en dat er geen reden was om te veronderstellen dat de veroordeelde in de toekomst opnieuw misdrijven zou plegen. Het Openbaar Ministerie was van mening dat het bezwaar ongegrond moest worden verklaard, omdat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing waren en er een gemiddeld risico op recidive bestond.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de aard van het misdrijf, namelijk mishandeling, niet zodanig was dat DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Bovendien werd opgemerkt dat er aanwijzingen waren dat het feit niet op zichzelf stond en dat er eerder agressief gedrag door de veroordeelde was geconstateerd. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar ongegrond was en dat het bevel tot DNA-afname voldeed aan de wettelijke eisen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.