ECLI:NL:RBAMS:2022:1823

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
13/152771-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.C.L.M. Ficq
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen DNA-afname na mishandeling in huiselijke sfeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 1995, had een taakstraf van 40 uren opgelegd gekregen voor mishandeling van zijn broer. Het bezwaarschrift was ingediend op 25 november 2021, binnen de wettelijke termijn van veertien dagen. De raadsvrouw van de veroordeelde voerde aan dat het incident een eenmalig voorval was en dat er geen reden was om te veronderstellen dat de veroordeelde in de toekomst opnieuw misdrijven zou plegen. Het Openbaar Ministerie was van mening dat het bezwaar ongegrond moest worden verklaard, omdat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing waren en er een gemiddeld risico op recidive bestond.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de aard van het misdrijf, namelijk mishandeling, niet zodanig was dat DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Bovendien werd opgemerkt dat er aanwijzingen waren dat het feit niet op zichzelf stond en dat er eerder agressief gedrag door de veroordeelde was geconstateerd. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar ongegrond was en dat het bevel tot DNA-afname voldeed aan de wettelijke eisen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/152771-21
RK: 21/6350
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:

[veroordeelde]

geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres] ,
woonplaats kiezend op het adres van zijn raadsvrouw, mr. T.T.H.M. Bruers, Postjesweg 142C, (1061 AX) Amsterdam,
veroordeelde.

Procesverloop

Het bezwaarschrift is op 25 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 17 maart 2022 veroordeelde, zijn raadsvrouw en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.

Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
De raadsvrouw van veroordeelde heeft kort samengevat het volgende aangevoerd.
Er is sprake van de uitzondering van artikel 2 lid 1 onder b van de Wet DNA. Het betreft een op zichzelf staand incident, een ruzie met de broer van veroordeelde. De ruzie is inmiddels uitgepraat. Uit de opgelegde straf van 40 uren taakstraf in voorwaardelijke vorm, die afwijkt van de richtlijn, valt op de te maken dat het niet gaat om het structureel plegen van strafbare feiten, maar om een eenmalig incident. Gezien deze bijzondere omstandigheden was het DNA-bevel niet gerechtvaardigd en kan het opnemen van het DNA-profiel van klager niet van betekenis zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging van wel berechting van strafbare feiten van klager.
Voorts zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van een reële verwachting dat hij in de toekomst misdrijven zal plegen. Veroordeelde is hiervoor nimmer met politie of justitie in aanraking geweest, waardoor de kans op recidive nihil is. Tot slot acht de raadsvrouw het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde disproportioneel.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard omdat de uitzonderingen voor afname DNA zoals in de Wet beschreven niet op veroordeelde van toepassing zijn en recidive niet valt uit te sluiten.
Wat betreft de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd:
veroordeelde is veroordeeld wegens mishandeling, gepleegd in de familiesfeer. Veroordeelde is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. De rechtbank heeft een relatief geringe straf opgelegd, namelijk een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur.
Aan de andere kant heeft de reclassering (rapport d.d. 30 juli 2021) wel enige zorgen gesignaleerd welke gelegen zijn in het gedrag en de houding van betrokkene omtrent het gepleegde feit. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Ook benoemt de reclassering dat er in het kader van onderhavige zaak over en weer excuses zijn aangeboden, maar dat er structureel niets is veranderd, waardoor nieuwe incidenten niet uitgesloten zijn.
Nu recidive niet valt uit te sluiten, meent het openbaar ministerie dat DNA afname in het geval van veroordeelde proportioneel is.

Feiten en omstandigheden

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 22 oktober 2021 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 24 november 2021 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 25 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan worden ontvangen in zijn bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 27 augustus 2021 van de politierechter in deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van mishandeling (artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Toetsingskader

Uitgangspunt
De rechtbank stelt, met de Hoge Raad, voorop dat tekst, doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet, celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234, herhaald in Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626)
Uitzonderingen
Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet beveelt de officier van justitie de afname ‘tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde’.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234). Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Beoordeling van het bezwaarschrift
De rechtbank stelt vast dat artikel 300 Sr, waarvoor veroordeelde tot een taakstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de aard van het misdrijf dat door veroordeelde is gepleegd zodanig is dat voor de opheldering van dergelijke misdrijven DNA-onderzoek achterwege kan blijven. Veroordeelde is veroordeeld voor mishandeling van zijn broer door met een glas te gooien. Niet gezegd kan worden dat dat geen delict is waarbij DNA een rol kan spelen bij de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting daarvan. Dat het feit is gepleegd bij een ruzie in de familie is naar het oordeel van de rechtbank geen uitzondering die aan het bepalen en verwerken van het DNA-profiel in de weg staat. Daarbij komt dat in het dossier sprake is van aanwijzingen dat het feit niet op zichzelf staat en dat er vaker sprake is geweest van agressie door veroordeelde. De rechtbank neemt bovendien in aanmerking dat er volgens de reclassering een gemiddeld gevaar voor herhaling is. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is.

Conclusie

Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2 van de Wet zich hier niet voordoen, zal de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaren.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.C.L.M. Ficq, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.