ECLI:NL:RBAMS:2022:1899

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
13.293680.21 en 13.302529.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak tav twee straatroven.

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij twee straatroven. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van het medeplegen van een beroving op 24 juli 2021, waarbij een slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer 1], werd bedreigd en beroofd van zijn Airpods en iPhone. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte in de buurt was van de beroving, er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat hij een actieve rol had gespeeld. De camerabeelden en getuigenverklaringen gaven geen onmiskenbaar bewijs van zijn betrokkenheid, waardoor de rechtbank besloot tot vrijspraak.

In zaak B werd de verdachte beschuldigd van betrokkenheid bij een straatroof op 15 augustus 2021, waarbij een andere benadeelde, [slachtoffer 2], werd beroofd van zijn fietsbatterij, telefoon en fietssleutel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden geïdentificeerd als een van de daders op basis van de signalementen en de camerabeelden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als medepleger van de straatroof aan te merken, wat leidde tot vrijspraak in deze zaak ook.

De rechtbank heeft in beide zaken de vorderingen van de officier van justitie afgewezen en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft daarbij ook de geldigheid van de dagvaardingen en de bevoegdheid van de rechtbank bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken, vooral in jeugdzaken waar de gevolgen voor de betrokkenen aanzienlijk kunnen zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.293680.21 (zaak A) en 13.302529.21 (zaak B) en 15.055586.20 (tul)
Datum uitspraak: 15 februari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, de meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.D. Braber en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Morra, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer naar voren is gebracht door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer [naam 3] , namens IFA en de ouders van verdachte.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
Zaak A
op of omstreeks 24 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, Airpods en/of een telefoon
(type Iphone X), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de Airpod uit het (linker)oor van voornoemde [slachtoffer 1] te trekken en/of
- de Airpod uit het (rechter) oor van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen althans eenmaal tegen het hoofd, althans tegen

het lichaam, te slaan en/of stompen en/of

- een (vuur)wapen aan voornoemde [slachtoffer 1] te tonen en/of voor te houden en/of

(vervolgens)

- tegen voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen: “Als je niet opschiet dan knal ik je neer”
en/of “Als je niet opschiet dan krijg je nog een paar klappen” en/of (na het
wegnemen van de goederen) tegen voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij/zij, te
weten verdachte en/of zijn mededader(s), voornoemde [slachtoffer 1] zouden weten te
vinden, althans woorden van gelijke aard en/of strekking
en/of
op of omstreeks 24 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van Airpods en/of een
telefoon (type Iphone X),, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
voornoemde [slachtoffer 1] toebehoorde, door
- de Airpod uit het (linker)oor van voornoemde [slachtoffer 1] te trekken en/of
- de Airpod uit het (rechter) oor van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen althans eenmaal tegen het hoofd, althans tegen

het lichaam, te slaan en/of stompen en/of

- een (vuur)wapen aan voornoemde [slachtoffer 1] te tonen en/of voor te houden en/of

(vervolgens)

- tegen voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij zijn Iphone moest afgeven en/of
moest uitloggen van zijn Icloud en/of zijn ontgrendelingscode moest geven en/of
(gevolgd door) de woorden: “Als je niet opschiet dan knal ik je neer” en/of “Als je
niet opschiet dan krijg je nog een paar klappen” en/of (na het wegnemen van de
goederen) tegen voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij/zij, te weten verdachte
en/of zijn mededader(s), voornoemde [slachtoffer 1] zouden weten te vinden, althans
woorden van gelijke aard en/of strekking.
Zaak B
1.
op of omstreeks 15 augustus 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, op de
openbare weg, de Nieuwendijk, althans op een openbare weg, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een batterij van een fiets en/of
een telefoon en/of een fietssleutel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan
het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door om voornoemde [slachtoffer 2] te gaan staan en/of een of meermalen te
stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen tegen het gezicht en/of
hoofd en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of te trekken aan voornoemde
telefoon ( welke door voornoemde [slachtoffer 2] werd vastgehouden) en/of tegen
voornoemde [slachtoffer 2] te duwen en/of een stoel (dreigend) omhoog te houden en/of
te brengen in de ricnting van voornoemde [slachtoffer 2] ;
2.
op of omstreeks 13 september 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, op de
openbare weg,de Prins Hendrikkade en/of de Nieuwezijds Voorburgwal en/of
Martelaarsgracht en/of het Stationsplein, althans op een openbare weg, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van 500,-
euro) , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan voornoemde
[slachtoffer 3] , toebehoorde, door de zonnebril van voornoemde [slachtoffer 3] af te
pakken en/of om voornoemde [slachtoffer 3] te gaan staan en/of tegen voornoemde
[slachtoffer 3] te zeggen; “Heb je niet wat meer, heb je geld, als ik nu in je tas kijk en je
hebt geen pas, dan ben je de lul”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking
en/of met een scherp en/of metalen voorwerp tegen de rug en/of heup van
voornoemde [slachtoffer 3] te prikken en/of te drukken en/of door met zijn,
verdachte’s en/of zijn mededader(s) hand(en) in een tas te gaan, in elk geval bij
voornoemde [slachtoffer 3] de indruk en/of suggestie te wekken dat hij, verdachte
en/of zijn mededader(s) een (steek- en/of vuur)wapen bij zich had(den) en/of
hiervan gebruik zou(den) gaan maken en/of voornoemde [slachtoffer 3] te dwingen,
althans te gaan naar een betaalautomaat en/of voornoemde geldbedrag te pinnen.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Zaak A
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat geen bewezenverklaring kan volgen ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen van de beroving op 24 juli 2021 en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de camerabeelden, de herkenningen en de historische gegevens van de telefoon van verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte ongeveer twaalf minuten na de beroving in de buurt van station Amsterdam Amstel was. Daar maakte verdachte deel uit van een groep van acht jongens. Dit strookt met de beelden van het station, waarop verdachte is herkend en die rond hetzelfde tijdstip zijn opgenomen.
Gelet op de aangifte hebben drie van deze jongens, NN1, NN2 en NN3, een wezenlijke betrokkenheid bij de beroving.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kan worden vastgesteld dat verdachte NN1, NN2 of NN3 is geweest.
Op de camerabeelden is de daadwerkelijke beroving niet te zien. De camerabeelden geven los van de aanwezigheid van de jongens op het station Amsterdam Amstel geen blijk van specifieke (verdachte) handelingen.
De aangever [slachtoffer 1] geeft in zijn aangifte van 24 juli 2021 en in de aanvullende aangifte van 5 augustus 2021 globale signalementen van NN1, NN2 en NN3. Verdachte, die duidelijk op de stills van de beelden van het Amstelstation staat, voldoet niet onmiskenbaar aan een van deze signalementen. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op het feit dat verdachte blijkens genoemde stills op het moment van de beroving geen donker kort opgeschoren haar had, zoals door aangever ten aanzien van NN1 en NN2 en NN3 wordt beschreven, maar duidelijk zichtbaar krullend haar had.
De aangever is vervolgens op 22 oktober 2021 geconfronteerd met de camerabeelden van het station Amsterdam Amstel. De aangever wijst medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte aan als respectievelijk NN1, NN2 en NN3.
Ten aanzien van deze (in feite enkelvoudige) herkenning overweegt de rechtbank als volgt. De verklaring van aangever is drie maanden na de oorspronkelijke aangifte afgelegd, zodat enige zorgvuldigheid geboden is. Daarnaast is de inhoud van deze verklaring op punten tegenstrijdig met de oorspronkelijke aangifte. De aangever beschrijft in de oorspronkelijke aangifte geen op verdachte passend signalement en beschrijft dat de mollige jongen, in donker gekleed, hem een vuurwapen toonde vanuit een heuptasje. De aangever wijst in zijn verklaring in oktober 2021 medeverdachte [medeverdachte 2] , gekleed in een opvallende witte jas en witte broek met een grotere schoudertas en slank postuur aan als degene die hem het wapen zou hebben getoond. Dit doet ook afbreuk aan de waarde van de verklaring van aangever dat verdachte NN3 zou zijn.
Concluderend kan de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vaststellen dat verdachte op het Amstelstation is geweest rondom het tijdstip van de beroving en dat hij mogelijk deel heeft uitgemaakt van een groep jongens waarvan drie jongens de aangever op enig moment hebben beroofd. Gelet op al het voorgaande kan de rechtbank echter niet met zekerheid vaststellen of verdachte enige rol heeft gehad in de beroving. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de beroving, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Zaak B feit 2
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is bij de straatroof op 13 september 2021 en overweegt daartoe als volgt.
De aangever [slachtoffer 3] heeft de signalementen van de drie feitelijke daders beschreven. Daarbij heeft de aangever ook opvallende specifieke details genoemd zoals een jongen met een gouden tand in combinatie met een kroezig sikje, een jongen met een schoudertas van het merk XPLCT en een jongen met een ringbaardje op een elektrische step. Verdachte past niet (onmiskenbaar) in de beschreven signalementen.
Weliswaar is verdachte op camerabeelden door verschillende verbalisanten herkend, maar op grond van deze herkenningen kan enkel worden vastgesteld dat verdachte in de nabije omgeving van de straatroof is gesignaleerd met andere medeverdachten. Daarbij is opmerkelijk dat door de verbalisanten wordt omschreven dat verdachte een opvallende jas met blauwe mouwen droeg.
Hoewel de aangever, zoals hiervoor reeds benoemd, verschillende opvallende details heeft genoemd, heeft de aangever in zijn omschrijving van de daders niets over een opvallende jas verklaard.
Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte een van de drie feitelijke daders van de beroving is zal verdachte worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Zaak B feit 1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er op basis van het dossier ten aanzien van verdachte geen (voldoende) aandeel kan worden vastgesteld dat als medeplegen van diefstal met geweld kwalificeert.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat bewijs ontbreekt dat het oogmerk van verdachte gericht was op toe-eigening en dat die handelingen zijn gepleegd om het bezit van het gestolene te verzekeren. De uiterlijke verschijningsvorm is enkel dat verdachte zich mengt in een vechtpartij zonder dat te zien is dat hij slaat of schopt. Als al enige strafbaarheid aan de orde is dan niet ten aan zien van een wegnemingshandeling of het medeplegen daarvan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de diefstal met geweld en overweegt daartoe als volgt.
De bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij als maaltijdbezorger met een elektrische fiets het eten van de McDonald’s bezorgd. Op 15 augustus 2021 rond 02:00 uur was hij klaar met werken en stond hij nog even buiten met een collega een sigaretje te roken. Hij had toen de batterij van de elektrische fiets, de fietssleutel en zijn mobiele telefoon van het merk Apple type 11 bij zich. Er kwamen drie jongens op hem afgelopen. Een van de jongens kwam naar hem toe en pakte de batterij van de fiets. Aangever pakte de batterij terug en zei tegen hem: “Please leave me alone, ik ga roken”. Hij zag dat de drie jongens om hem heen kwamen staan. Een van de jongens trok toen de pet van zijn hoofd en hij kreeg klappen tegen zijn kin. Hij voelde dat een van de jongens de telefoon uit zijn handen probeerde te trekken.
Hij voelde dat een van de jongens hem begon te duwen. Aangever is toen de McDonald’s binnen gerend en hij zag dat alle drie de jongens achter hem aanrenden. Hij kreeg van alle drie de jongens klappen tegen zijn hoofd en zijn lijf. Hij voelde meteen een stekende pijn in zijn hoofd door een vuistslag die hij op zijn achterhoofd kreeg.
Aangever is toen op de grond gevallen en hij voelde toen dat hij trappen tegen zijn lichaam kreeg. Hij voelde schoppen tegen zijn ribben, buik en benen. Het duurde best wel een tijd voor dat de collega’s die nog in de McDonald’s waren, ingrepen. Ondertussen bleven de drie jongens maar slaan en schoppen.
Aangever werd helemaal duizelig van de pijn in zijn hoofd. De jongens hebben toen zijn telefoon, de batterij van de fiets en de fietssleutel gepakt en zijn McDonald’s uitgerend.
Bij aangever is door een arts op 16 augustus 2021 een onderhuidse bloeduitstorting achter het linker oor, op de rechter arm en op de rechter flank waargenomen. Ook waren er kraswonden zichtbaar op de buik links en de linker schouder. De arts concludeert dat de gemelde toedracht: geslagen worden op het hoofd en getrapt worden op het lichaam, een goed passende verklaring vormt voor de vastgestelde letsels bij aangever.
De camerabeelden van de McDonald’s zijn door een verbalisant bekeken en beschreven. Daarover is het volgende geverbaliseerd.
Camera 1: 01:47,45 uur
De verdachten NNI, NN2 en NN3 komen in beeld fietsen en zij gaan bij het slachtoffer staan.
01:49,10 uur
NN2 en NN3 staan om het slachtoffer heen. Het slachtoffer wordt geduwd door NN2 en NN3. Het slachtoffer slaat meerdere malen de handen van NN2 en NN3 van zich af.
01:49,42 uur
NN3 slaat het slachtoffer waardoor hij een paar stappen achteruit deed.
Het slachtoffer probeert in de richting van de McDonald's te komen. NN2 en NN3 gaan achter het slachtoffer aan. Vervolgens speelt alles zich een paar seconden buiten het beeld van de camera af.
01:49,55 uur
Het slachtoffer komt achteruitlopend in beeld, in de richting van de ingang van de McDonald's. Het slachtoffer wordt in het gezicht geslagen door NN3. Het slachtoffer rent de McDonald’s in.
Camera 2: 01:50,00 uur
Het slachtoffer komt achterwaarts in beeld. NN2 en NN3 belagen het slachtoffer met meerdere vuistslagen. Het slachtoffer slaat van zich af. Door een vuistslag van NN2 gaat het slachtoffer naar de grond. NN2 trapt op het slachtoffer in terwijl hij op de grond ligt.
NNI mengt zich ook in de mishandeling. Een deel van de mishandeling valt gedeeltelijk buiten het beeld van de camera. NN2 en NN3 maken schoppende bewegingen. NN2 blijft vuistslagen en schoppen geven. Niet te zien is wie geraakt wordt omdat dit buiten beeld valt.
01:50,20 uur
NN3 en NNI lopen naar buiten. NN2 blijft zich opdringen.
01:50,29 uur
NN3 loopt weer terug de McDonald's in.
01:50,32 uur
NN3 pakt een stoel en tilt deze boven zijn hoofd. Hij loopt in de richting van het McDonald's personeel. Een medewerker pakt de stoel af.
01:50,43 uur
NN2 loopt de McDonald's uit. NN3 blijft in de McDonald's. Hij wil zich weer opdringen aan het personeel. Het personeel duwt hem in de richting van de uitgang. NN3 gaat uiteindelijk ook naar buiten.
Camera 1: 01:51,10 uur
De verdachten fietsen weg.
Verdachte is door verbalisanten Houtenbos en Knip op de camerabeelden herkend als NN1.
De camerabeelden zijn ter zitting getoond en de rechtbank onderschrijft deze herkenning.
Bewijsoverweging
De aangifte wordt in belangrijke mate ondersteund door de letselverklaring en de camerabeelden. De verdachte is zich op zijn zwijgrecht blijven beroepen en heeft geen ander licht op de bewijsmiddelen geworpen. De rechtbank zal aldus de uiterlijke verschijningsvorm van de door de bewijsmiddelen gegeven omstandigheden beoordelen.
De genoemde bewijsmiddelen geven naar het oordeel van de rechtbank blijk van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en de medeverdachten gericht op de diefstal van de eigendommen van de aangever. Verdachte en de medeverdachten komen samen aanfietsen. Bij de McDonald’s gaan zij dicht op aangever staan, die daar met een collega staat te roken. Er wordt meteen naar zijn fietsbatterij gegrepen, maar die weet aangever terug te pakken. Ook wordt geprobeerd zijn telefoon uit zijn handen te trekken.
Aangever wordt geslagen en geduwd en hij vlucht de McDonald’s binnen. Hij wordt gevolgd door de medeverdachten en even later komt ook verdachte naar binnen. Aangever beschrijft dat hij door alle drie de jongens wordt geslagen. Op de beelden is ook te zien dat alle jongens samen een front vormen tegen aangever en hem belagen. Op het moment dat de aangever uitgeschakeld op de grond ligt wordt de kans gezien de fietsbatterij, de sleutel en de telefoon weg te nemen. Verdachte en de medeverdachten fietsen uiteindelijk samen weer weg.
Wie welke handelingen precies heeft verricht is op de beelden niet zichtbaar en doet naar het oordeel van de rechtbank hier ook niet ter zake. Verdachte en zijn medeverdachten zijn steeds als een groep opgetrokken, hebben elkaars aanwezigheid versterkt en zijn over en weer verantwoordelijk voor elkaars handelingen. Daarbij is al vanaf het begin het wegnemen van de eigendommen van de aangever, eerst de fietsbatterij en toen de telefoon, het oogmerk geweest en hebben verdachte en de medeverdachten het geweld binnen voortgezet teneinde de eigendommen van aangever alsnog te kunnen wegnemen. De rechtbank komt op grond van al het voorgaande tot een bewezenverklaring.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak B feit 1
op 15 augustus 2021 te Amsterdam, op de openbare weg, de Nieuwendijk, tezamen en in
vereniging met anderen, een batterij van een fiets en een telefoon en een fietssleutel, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn
mededaders toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld
van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- om [slachtoffer 2] te gaan staan en
- meermalen te stompen en te slaan en te trappen tegen het gezicht en hoofd en lichaam van [slachtoffer 2] en
- te trekken aan voornoemde telefoon (welke door [slachtoffer 2] werd vastgehouden) en
-tegen [slachtoffer 2] te duwen en
- een stoel (dreigend) omhoog te houden en te brengen in de richting van [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregelen

Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 100 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarden vordert de officier van justitie:
-Toezicht en Begeleiding door JBRA,
-meewerken aan begeleiding van IFA,
-meewerken aan behandeling bij de Waag,
-naar school gaan volgens rooster,
-een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ,
-avondklok, gefaseerd af te bouwen, tot 6 april 2022,
-een verbod op middelengebruik.
Deze voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging vordert de officier van justitie dat deze deels wordt toegewezen in die zin dat verdachte 40 uur van de opgelegde werkstraf dient te verrichten en dat ten aanzien van de overige 36 uur de vordering wordt afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Verdachte heeft reeds 70 dagen in huisarrest verbleven en heeft zich vervolgens goed aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden. Hij is bereid om mee te blijven werken aan IFA en de benodigde behandeling. Verdachte heeft wel bezwaar tegen het voortduren van de avondklok en het verbod op middelengebruik.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld.
Het slachtoffer is belaagd door verdachte en zijn mededaders en is daarbij geduwd, geslagen en getrapt tegen zijn hoofd en lichaam. Op het moment dat het slachtoffer veiligheid zocht in de McDonald’s werd hij door verdachte en zijn mededaders gevolgd en werd het geweld gecontinueerd. Deze beroving heeft grote indruk gemaakt op het slachtoffer, zoals ook blijkt uit de ingediende vordering tot schadevergoeding.
Door deze beroving heeft verdachte het gevoel van veiligheid op straat en op een openbare toegankelijke plek, zoals een vestiging van McDonald’s, aangetast.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting jeugd, welke dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en regelmatig worden geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door een first offender.
Bij de eerste keer recidive wordt een verhoging toegepast van maximaal 50% of een andere strafmodaliteit toegepast. Bij verdere recidive kan een verhoging worden toegepast van meer dan 50% of een andere strafmodaliteit.
In de onderhavige zaak geldt als uitgangspunt voor strafoplegging dat ten aanzien van diefstal met geweld zoals bewezen is verklaard een taakstraf van 60 uur of dienovereenkomstige jeugddetentie wordt opgelegd.
Strafverzwarende omstandigheden zijn aanleiding om de strafmaat te verhogen. Iedere strafverzwarende omstandigheid telt daarbij in beginsel voor 60 uur dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie.
De rechtbank heeft als strafverzwarende omstandigheden het georganiseerde verband tussen de daders, de mate van geweld en de locatie van het delict in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 6 januari 2022 waaruit blijkt dat verdachte meermalen door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld wegens vermogensdelicten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • de adviesrapportage van de Raad van 24 januari 2022;
  • de adviesrapportage van JBRA van 27 januari 2022.
De Raad heeft zorgen over de contacten van verdachte, over de wijze waarop hij keuzes maakt en over de negatieve invloed van middelengebruik. In het uitgezette hulpverleningstraject zal daar bij de Waag en IFA verder aandacht voor zijn.
De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- meewerkt aan de hulpverlening van IFA en de Waag of andere door JBRA noodzakelijk geachte hulpverlening of onderzoek;
- naar school gaat volgens rooster;
- zich houdt aan een contactverbod met de medeverdachten;
- zich houdt aan een avondklok van 19:00 tot 07:00 tot 6 april 2022 (zoals bij
schorsing bepaald);
- verboden wordt het gebruik van verdovende middelen, vergezeld van verplichte medewerking aan bloed- of urineonderzoek.
De Raad adviseert de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
JBRA sluit zich aan bij het advies van de Raad. De duidelijke regels en structuur van de schorsingsvoorwaarden hebben een positief effect gehad op verdachte. Er is sprake van een positieve schoolgang en zinvolle vrijetijdsbesteding en een ondersteunende thuissituatie. De zorgen liggen in de contacten van verdachte buiten huis en zijn beïnvloedbaarheid. Het is fijn en gunstig dat verdachte een goede start met IFA heeft gemaakt en deze begeleiding ook als prettig ervaart. De behandeling bij de Waag is nog niet van start gegaan.
IFA begeleidt verdachte sinds december 2021. De begeleiding bevindt zich nog in de oriëntatiefase waarbij alle leefgebieden worden besproken. Verdachte stelt zich open en geeft daarbij inzicht in zijn denken en gedrag. Daarbij is ook al gesproken over de verdenkingen. In een later stadium zal de delictbespreking meer de diepte ingaan. In de komende weken zullen, samen met verdachte, de doelen worden opgesteld waaraan zal worden gewerkt.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de voornoemde oriëntatiepunten en de recidive van de verdachte. Ten behoeve van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte zijn na te noemen bijzondere voorwaarden noodzakelijk. De rechtbank volgt daarbij het advies van de Raad behoudens een zogenaamd middelenverbod. Hoewel de rechtbank de zorgen ten aanzien van de negatieve invloed van middelengebruik op de ontwikkeling van verdachte deelt, acht de rechtbank een streng middelenverbod gekoppeld aan jeugddetentie ongewenst. De rechtbank onderstreept het grote belang van dat er binnen de begeleiding en behandeling aandacht voor het middelengebruik bestaat.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Gelet op de wijze waarop het slachtoffer, zelfs toen deze in de McDonald’s veiligheid zocht, werd belaagd, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 550,30 aan materiële schadevergoeding en € 1.850,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de gevorderde materiële schade toe te wijzen voor een bedrag van €1100,- (€300,- ten aanzien van de fietsbatterij, €50,- ten aanzien van de fietssleutel en €750,- ten aanzien van de telefoon) inclusief de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij verzocht de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid op te leggen.
De officier van justitie is van mening dat de gevorderde schade ten aanzien van het fiets abonnement niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien de relatie tot het delict en nadere onderbouwing daarvan ontbreekt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. De raadsman heeft geen subsidiair verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks
materiële schadeis toegebracht doordat de fietsbatterij, de fietssleutel en de telefoon van de benadeelde partij zijn weggenomen. Ten aanzien van het fiets abonnement staat onvoldoende vast dat deze schade in rechtstreeks verband staat met het delict, zodat deze schadepost niet-ontvankelijk is.
De hoogte van de vordering is niet betwist door de raadsman en de rechtbank volgt daarin de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank concludeert dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van
€1100,- (elfhonderd euro)(€300,- ten aanzien van de fietsbatterij, €50,- ten aanzien van de fietssleutel en €750,- ten aanzien van de telefoon) alsmede de wettelijke rente.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
Veroordeelt verdachte het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 1100,- (elfhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert in totaal 2620,- schadevergoeding ten aanzien van gelede schade door een straatroof op 9 augustus 2021 .
Nu verdachte ten aanzien van dit feit niet is gedagvaard zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 10 januari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15.055586.20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 maart 2021 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een werkstraf van 126 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte van 76 uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 12 januari 2022 aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf van 76 uren te gelasten.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder zaak A en onder zaak B feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder zaak B onder feit 1 bewezen verklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
130 (honderd dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
onder
de algemene voorwaardedat de veroordeelde:
 zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder
de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich gedurende 2 (twee) jaar op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • onderwijs volgt volgens het aangegeven rooster;
  • zijn medewerking verleent aan de benodigde behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
  • zijn medewerking verleent aan de begeleiding van IFA;
  • zijn medewerking verleent aan aanvullende hulpverlening welke JBRA nodig acht, ook als dat hulpverlening is gericht op middelengebruik;
  • op geen enkele wijze contact opneemt of onderhoudt met medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag medeverdachte 1] 2003, [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag medeverdachte 2] 2004 en [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedag medeverdachte 4] 2004 te [geboorteplaats medeverdachte 4] in [geboorteland medeverdachte 4] ;
  • zich houdt aan een avondklok die inhoudt dat verdachte zich tot 6 april 2022 dagelijks vanaf 19:00 uur tot 07:00 uur in de ouderlijke woning bevindt;
van rechtswegegelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Verklaart
de benadeelde partij [slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 1.100,- (elfhonderd euro)aan
materiele schade, (€300,- ten aanzien van de fietsbatterij, €50,- ten aanzien van de fietssleutel en €750,- ten aanzien van de telefoon), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [slachtoffer 2] ter hoogte van € 1.100,- (elfhonderd euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verklaart
de benadeelde partij [slachtoffer 4]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelastde tenuitvoerlegging van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 4 maart 2021 met parketnummer 15.055586.20, zijnde een werkstraf voor de duur van 76 uren, te vervangen door 38 dagen jeugddetentie.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.W. Franssen, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Dinjens en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2022.