Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Veurne (België). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 januari 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 1 maand, waarvan nog 14 dagen resteerden. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 in België, was gedetineerd in een Belgische penitentiaire inrichting.
Tijdens de openbare zitting op 22 maart 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd de vordering besproken. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat de opgelegde straf van minder dan vier maanden aanleiding gaf tot weigering van de overlevering, terwijl de officier van justitie betoogde dat overlevering toch mogelijk moest zijn om straffeloosheid te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet kon worden toegestaan, omdat de opgelegde straf niet voldeed aan de vereisten van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b van de Overleveringswet (OLW).
De rechtbank concludeerde dat de overlevering moest worden geweigerd, aangezien het EAB niet voldeed aan de eisen van de OLW. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee rechters, en er werd vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de voorwaarden voor overlevering onder de OLW, vooral in gevallen waar de opgelegde straf minder dan vier maanden bedraagt.