ECLI:NL:RBAMS:2022:2005

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
C/13/680558 / FA RK 20-1056
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijke gezagskwesties en omgangsregeling in het kader van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2022 een beschikking gegeven in een geschil tussen een moeder en een vader over het ouderlijk gezag en de omgangsregeling met hun kinderen. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft verzocht om alleen met het gezag over de kinderen te worden belast, terwijl de vader verzoekt om een omgangsregeling. De rechtbank heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming, die de situatie van de kinderen en de ouders in kaart hebben gebracht. De Raad heeft geadviseerd om de moeder alleen met het gezag te belasten en de omgangsregeling met de vader af te wijzen, gezien de omstandigheden van huiselijk geweld en de veiligheid van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen communicatie tussen de ouders is en dat de vader zijn gezag feitelijk niet uitoefent. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat de moeder alleen met het gezag wordt belast en dat omgang met de vader op dit moment niet in hun belang is. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot een consultatieverplichting afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de moeder hem eenmaal per drie maanden op de hoogte moet stellen van belangrijke zaken betreffende de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/680558 / FA RK 20-1056 (KM/HS)
Beschikking van 14 maart 2022
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Burema te Wenum-Wiesel,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank houdt rekening met de beschikkingen van 2 december 2020 en
26 mei 2021, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast wordt beschouwd.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van een rapport van de Raad, regio Noord-Holland, locatie Haarlem, van 20 juli 2021 en een aanvullend rapport van
15 november 2021.
1.3.
De mondelinge behandeling is voortgezet ter zitting met gesloten deuren op
14 februari 2022.
Verschenen zijn:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en
  • mevrouw [naam] , namens de Raad.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De standpunten

2.1.
Namens de Raad is ter zitting gepersisteerd bij het - herziene - advies het verzoek van de moeder om alleen te worden belast met het gezag over de kinderen toe te wijzen, de door de vader verzochte omgangsregeling af te wijzen en de consultatieplicht van de moeder buiten beschouwing te laten. Ter onderbouwing verwijst de Raad naar het aanvullende rapport van 15 november 2021. De moeder woont sinds december 2019 met de kinderen op een voor de vader geheim adres. Er is sindsdien geen contact en geen communicatie tussen de ouders. Evenmin hebben de kinderen contact met de vader. De eerder door de Raad geformuleerde doelen zijn praktisch en om veiligheidsredenen niet uitvoerbaar gebleken. Er is geen hulpverleningsinstelling bereid gebleken om als contactpersoon voor de vader op te treden, omdat de woonplaats van de moeder dan bekend kan worden wat gevolgen heeft voor de veiligheid van de moeder en de kinderen. De Raad gunt het de kinderen angstvrij door het leven te gaan. Daarvoor is nodig dat de vader bereid is agressieregulatie therapie te volgen. De noodzaak voor emotieregulatie therapie ziet de vader echter niet in. Deze omstandigheden staan gezamenlijk gezag in de weg. Nu de vader zijn gezag feitelijk niet uitoefent - en dit ook niet kan of soms wil - adviseert de Raad de moeder alleen met het gezag te belasten en de consultatieverplichting van de moeder buiten toepassing te laten. De Raad acht omgang tussen de kinderen en de vader op dit moment niet in het belang van de kinderen. Een randvoorwaarde voor omgang is dat de situatie veilig is voor de moeder en de kinderen en dat de vader op de hoogte mag zijn van het adres van de moeder en de kinderen. Daarvan is geen sprake. Voorts is de ontwikkeling van [minderjarige 1] zodanig achteruitgegaan, dat hij voor zijn eigen veiligheid en die van de overige gezinsleden is opgenomen bij Levvel. Er was sprake van herbelevingen met dissociatie, waarbij [minderjarige 1] aangaf zijn vader te zien en toenemende agressie. Gedragsmatig gaat het nog niet goed met [minderjarige 1] . Hij woont nog steeds niet thuis en laat nog veel agressie zien. Ook voor de andere kinderen adviseert de Raad thans geen omgang vast te stellen. [minderjarige 1] maakt onderdeel uit van het gezin en het maken van onderscheid tussen de kinderen onderling is te verwarrend en kan gevolgen hebben op het gedrag en het welzijn van [minderjarige 1] .
2.2.
De moeder heeft verklaard achter het - herziene - advies van de Raad te staan. [minderjarige 1] verblijft nog bij Levvel. Hij is gestabiliseerd en volgt bijna hele dagen onderwijs. [minderjarige 1] gebruikt thans nog medicatie en volgt psycho motorische therapie. Een behandeling is thans niet mogelijk, omdat behandeling leidt tot herbelevingen bij [minderjarige 1] . [minderjarige 3] krijgt inmiddels speltherapie, [minderjarige 4] heeft daarvoor een intake gehad en begint binnenkort met speltherapie. [minderjarige 2] richt zich op school en staat thans niet open voor behandeling. Het gaat goed met haar. De vader heeft sinds februari 2020, het moment waarop zij met de kinderen in het Oranjehuis is geplaatst, nagenoeg geen contact meer met de kinderen gehad. Zij verwacht dat de vader behandeling volgt en inzicht verwerft in zijn gedrag. De vader ziet daarvoor echter geen noodzaak. De moeder is bereid de vader, via een apart emailadres, een maal per drie maanden te informeren over de kinderen, zodat hij de ontwikkeling van de kinderen kan blijven volgen.

3.De verdere beoordeling

ten aanzien van het gezag
3.1.
Uit artikel 1:251a, eerste en tweede lid, Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechtbank één van de ouders kan belasten met het ouderlijk gezag indien een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijzing van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.2.
Uitgangspunt van de wet is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen. Daarvoor is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hen kunnen voordoen. Een minimale communicatie tussen de ouders is daarvoor noodzakelijk. Daarvan is geen sprake. De moeder woont, voor haar eigen veiligheid en die van de kinderen, al twee jaar lang op een voor de vader geheim adres. Zij onderhoudt geen contact met de vader. Contact via een tussenpersoon, zoals Veilig Thuis, de zorgregisseur of een andere hulpverlenende partij in [woonplaats] , is niet mogelijk gebleken, omdat dit het risico met zich brengt dat de vader bekend wordt met het adres van de moeder en de kinderen. Gelet hierop heeft de vader niet alleen onvoldoende zicht op het belang van de kinderen en de te nemen gezag beslissingen, maar is het voor de moeder ook niet mogelijk om samen met de vader invulling te geven aan het gezag. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat binnen afzienbare tijd verandering in deze situatie zal of kan komen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de moeder alleen met het gezag wordt belast en zal het verzoek van de moeder worden toegewezen.
ten aanzien van de omgangsregeling
3.3.
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind (artikel 1:377a BW). Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van een ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 BW).
3.4.
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.5.
Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.6.
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd, is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen of aan wie de omgang is ontzegd, zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden om een omgangsregeling te doen vaststellen.
3.7.
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat omgang tussen de vader en de kinderen op dit moment niet in het belang van de kinderen én in praktische zin niet haalbaar is. De kinderen hebben al twee jaar bijna geen contact met de vader en wonen met de moeder op een voor de vader geheim adres. De impact van het huiselijk geweld op de kinderen, waarvan zij getuige én slachtoffer zijn geweest, is groot. [minderjarige 1] is ernstig getraumatiseerd geraakt en kan om die reden thans niet thuis wonen. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zullen speltherapie volgen om op die wijzen hun ervaringen te verwerken. [minderjarige 2] gaat op eigen kracht verder met haar leven. Gelet hierop verwacht de rechtbank dat omgang een negatieve invloed op het welzijn van de kinderen zal hebben en het vaststellen van een omgangsregeling moet onder de huidige omstandigheden in strijd worden geacht met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Hun belang is thans gediend bij rust zodat zij zonder druk van een omgangsregeling hun hulpverleningstrajecten kunnen doorlopen. De rechtbank wijst het verzoek van de vader dan ook af.
Ten aanzien van de informatie – en consultatieregeling
3.8.
Nu de moeder alleen zal worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, is artikel 1:377b BW van toepassing op het verzoek van de vader tot vaststelling van een informatie- en consultatieregeling. Op grond van lid 1 van dit artikel is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de minderjarigen en deze te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechter bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft, indien het belang van het kind zulks vereist.
De rechtbank zal het verzoek van de vader tot een informatieregeling toewijzen, in die zin dat de moeder hem één keer per drie maanden via de mail schriftelijk informeert over het welzijn en gewichtige aangelegenheden betreffende de kinderen. De moeder heeft het verzoek niet weersproken. Het verzoek van de vader tot vaststelling van een consultatieverplichting wijst de rechtbank af, nu dit van de moeder onder de huidige omstandigheden niet kan worden gevergd en de rechtbank een consultatieverplichting ook niet in het belang van de kinderen acht.
3.9.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

4.De beslissing

De rechtbank:
- belast de moeder met de uitoefening van het gezag over de minderjarige kinderen van partijen:
[minderjarige 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2009;
[minderjarige 2],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2010;
[minderjarige 3],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 3] 2015 en
[minderjarige 4] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 4] 2016,
voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
- bepaalt dat de moeder is gehouden de vader eenmaal per drie maanden schriftelijk op de hoogte te stellen over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van voornoemde minderjarigen;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af;
Deze beschikking is gegeven door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Smulders op 14 maart 2022 .
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..