ECLI:NL:RBAMS:2022:2012

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
9391636
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van oneerlijke bedingen in kredietovereenkomst

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], tegen Interbank N.V. de vernietiging van het rentebeding en het rentewijzigingsbeding in hun kredietovereenkomst. De eisers stellen dat deze bedingen oneerlijk zijn en niet transparant, waardoor zij niet in staat zijn om de economische gevolgen van deze bedingen te begrijpen. De kredietovereenkomst, die een doorlopend krediet van maximaal € 9.000,00 betreft, bevat bepalingen die de kredietgever de bevoegdheid geven om de rente per dag te wijzigen zonder dat de consument hier voldoende inzicht in heeft gekregen. De kantonrechter oordeelt dat de bedingen in strijd zijn met de Richtlijn oneerlijke bedingen en dat de kredietnemers niet alle noodzakelijke informatie hebben ontvangen om hun verplichtingen te kunnen beoordelen. De rechter volgt het eerdere arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat vergelijkbare bedingen niet transparant zijn en daarom niet als grondslag voor betaling van rente kunnen dienen. De kantonrechter vernietigt de bedingen en veroordeelt Interbank in de proceskosten, waarbij het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9391636 CV EXPL 21-11865
vonnis van: 7 april 2022
fno.: 842

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

1. [eiser 1]

2. [eiser 2]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers
nader te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. [gemachtigde 1]
t e g e n

de naamloze vennootschap Interbank N.V.

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Interbank
gemachtigde: mr. [gemachtigde 2] .
Eisers worden hierna gezamenlijk [eisers] genoemd en gedaagde InterBank.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[eisers] hebben op 26 april 2021 tegen InterBank een dagvaarding, met producties, uitgebracht. InterBank heeft daarop een conclusie van antwoord, met producties, genomen. Bij vonnis van 4 november 2021 is bepaald dat schriftelijk zou worden voort geprocedeerd. Daarna hebben partijen bij conclusie van repliek, met producties, en conclusie van dupliek hun standpunten nader toegelicht. [eisers] hebben bij repliek hun eis gewijzigd.
Tot slot is bepaald dat heden uitspraak wordt gedaan.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. In dit geding staat het volgende vast:
1.1.
Op 25 april 2010 hebben [eisers] een kredietovereenkomst met Eurofintus Financieringen B.V. gesloten met nummer [nummer] . Eurofintus is de rechtsvoorgangster van InterBank en zal hierna ook als InterBank worden aangeduid. De overeenkomst betreft een doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 9.000,00. Artikel 1 van de overeenkomst luidt als volgt:
Aan Cliënt wordt door kredietgever een krediet verleend tot een maximum bedrag van EUR 9.000,00. Cliënt is over het uitstaande saldo van deze overeenkomst kredietvergoeding verschuldigd. Kredietvergoeding thans per maand: 0,607%. De kredietvergoeding zal maandelijks ten laste van het krediet worden geboekt en wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo. De effectieve rente op jaarbasis bedraagt 7,5%.
1.2.
De kredietovereenkomst verwijst naar de ‘Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet 11-2009’, waarin in artikel 3 onder meer het volgende is bepaald:
“Artikel 3. Kredietvergoedinga) De kredietvergoeding wordt uitgedrukt in de effectieve rente op jaarbasis en omvat alle kosten van het krediet.
b) De kredietvergoeding wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo en kan door Kredietgever, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima, worden gewijzigd. Kredietgever zal Cliënt van iedere wijziging schriftelijk in kennis stellen.”
1.3.
Ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst was er een prospectus waarin het doorlopend krediet werd uitgelegd. Over de hoogte van de te betalen rente is daarin het volgende vermeld:
Het tarief dat u betaalt is afhankelijk van uw persoonlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld uw inkomsten en vaste lasten, de hoogte van uw kredietlimiet en van de rentestand op dat moment. Zodra die rentestand verandert, verandert uw rente mee. (…)
1.4.
InterBank heeft de door [eisers] te betalen kredietvergoeding (hierna te noemen: rente) in de loop van de jaren gewijzigd, variërend van 7,8 tot 6,4%. In februari 2021 hebben [eisers] het doorlopend krediet volledig afgelost.

Vordering

2. [eisers] vorderen – na wijziging van eis – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad primair vernietiging/nietigheid van het rentebeding voor zover dit resulteert in het volledig wegvallen van het rentebeding.
3. De kantonrechter begrijpt het primaire standpunt van [eisers] zo dat zij hun vordering onder meer baseren op de stelling dat het rentebeding zoals opgenomen in artikel 1 van de kredietovereenkomst en het rentewijzigingsbeding zoals vermeld in artikel 3 van de daarbij behorende algemene voorwaarden, oneerlijk zijn. InterBank heeft, zo stellen [eisers] , bij aanvang van de overeenkomst het wijzigingsmechanisme niet toegelicht en niet inzichtelijk gemaakt uit welke componenten de rente gedurende de looptijd van het krediet bestaat. [eisers] beroepen zich op de Richtlijn oneerlijke bedingen (Richtlijn 93/13 EEG, hierna te noemen: de Richtlijn) en zij verwijzen naar diverse rechterlijke uitspraken, waaronder het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1801.
4. [eisers] hebben ook nog een subsidiaire, meer subsidiaire en nog meer subsidiaire vordering ingesteld.

Verweer

5. InterBank voert tegen de primaire vordering aan dat het rentebeding zoals opgenomen in artikel 1 van de overeenkomst om meerdere redenen niet kan worden getoetst aan de Richtlijn. Mocht het beding toch kunnen worden getoetst dan geldt dat het niet oneerlijk is, aldus InterBank. Ook het rentewijzigingsbeding acht zij niet oneerlijk.

Beoordeling

6. De primaire vordering van [eisers] slaagt. Door het slagen van deze vordering, die bij repliek is ingesteld, komt een deel van het debat tussen partijen niet meer aan de orde. Hierna zal dat andere deel dan ook niet meer ter sprake komen, evenmin als de subsidiaire, meer subsidiaire en nog meer subsidiaire vordering.
7. Bij de primaire vordering ligt dezelfde rechtsvraag voor als in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 juni 2021. In die zaak was tussen partijen een kredietovereenkomst gesloten met hetzelfde rentebeding en hetzelfde rentewijzigingsbeding als hier. De tekst van artikel 1 van die overeenkomst en artikel 3 van de algemene voorwaarden daarbij is hetzelfde als in de overeenkomst tussen [eisers] en InterBank. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat deze bedingen niet transparant zijn, omdat een gemiddelde consument niet in staat is om de concrete werking van de bedingen te begrijpen, laat staan dat hij de economische gevolgen ervan voor zijn financiële verplichtingen kan beoordelen. Het gerechtshof heeft eveneens geoordeeld dat deze bedingen oneerlijk zijn en daarom geen grondslag kunnen zijn voor betaling van rente door de kredietnemers, omdat deze de kredietgever zonder enige beperking de bevoegdheid geven om de hoogte van de rente per dag te wijzigen (met uitzondering van de door de wet gestelde maxima) en zijn financiële positie ten opzichte van de kredietnemer te verbeteren. De kredietnemers hebben, zo vervolgt het gerechtshof, bij het sluiten van de overeenkomst dan ook niet alle informatie ontvangen die van invloed kan zijn op de omvang van hun verplichtingen jegens de kredietgever.
8. Dit oordeel van het gerechtshof wordt gevolgd. Het verweer van InterBank dat het rentebeding om een aantal redenen niet is onderworpen aan de Richtlijn slaagt op grond van het hierna volgende niet.
9. InterBank voert allereerst aan dat artikel 1 van de kredietovereenkomst de kern daarvan vormt. De hoogte van het effectieve rentepercentage op jaarbasis is daarin opgenomen ter uitvoering van dwingende bepalingen krachtens de destijds geldende Wet op het consumentenkrediet (Wck (oud)). Uit artikel 1 lid 2 van de Richtlijn volgt volgens InterBank dat een dergelijk beding niet aan de Richtlijn is onderworpen. In de preambule van de Richtlijn is met betrekking tot artikel 1 lid 2 van de Richtlijn echter overwogen dat wettelijke bepalingen waarin bedingen van overeenkomsten met consumenten worden
vastgesteldgeacht worden geen oneerlijke bedingen te bevatten. In dit geval zijn in de door InterBank aangehaalde dwingende bepalingen dergelijke bedingen niet vastgesteld. Artikel 1 van de kredietovereenkomst voldoet volgens InterBank aan die bepalingen, maar dat is iets anders. Daarom slaagt haar beroep op artikel 1 lid 2 van de Richtlijn niet.
10. InterBank beroept zich ook erop dat over de verplichting tot betaling van rente, zoals neergelegd in artikel 1 van de kredietovereenkomst, is onderhandeld tussen partijen zodat dit beding niet op oneerlijkheid kan worden getoetst op grond van artikel 3 lid 1 van de Richtlijn. InterBank verwijst voor dit standpunt naar het arrest van de Hoge Raad van 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1725 (Airbnb), waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat Airbnb en de huurder geacht kunnen worden over de hoogte van de servicekosten te hebben onderhandeld als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Richtlijn. De Hoge Raad overwoog daartoe dat de servicekosten waren begrepen in een concreet boekingsvoorstel en in dat voorstel werden gespecificeerd. Evenzo kunnen partijen in dit geding volgens InterBank geacht worden over de rente te hebben onderhandeld, omdat door InterBank een concreet aanbod is gedaan met een bepaalde door [eisers] gewenste kredietlimiet en een daarbij behorende en daarop afgestemde rente, welk aanbod door [eisers] is geaccepteerd. Daarbij verliest InterBank echter uit het oog dat [eisers] met het aanbod van InterBank juist géén concreet voorstel voorgelegd hebben gekregen waaruit hun betalingsverplichting - voor de gehele duur van de overeenkomst - volgde. In artikel 1 staat immers slechts de rente vermeld zoals deze tussen partijen gold op het moment van het aangaan van de overeenkomst. Daarom gaat de vergelijking met het Airbnb arrest niet op en kunnen partijen niet geacht worden over de rentebetalingsverplichting te hebben onderhandeld.
11. Verder beroept InterBank zich erop dat artikel 1 van de kredietovereenkomst niet op oneerlijkheid kan worden getoetst vanwege artikel 4 lid 2 van de Richtlijn, omdat het beding het eigenlijke voorwerp vormt van de overeenkomst en raakt aan de gelijkwaardigheid van door partijen te leveren prestaties. Deze bepaling van de Richtlijn houdt echter in dat dergelijke kernbedingen voor zover deze niet duidelijk en niet begrijpelijk zijn geformuleerd en aldus niet transparant zijn, wél aan de Richtlijn moeten worden getoetst. Zoals het gerechtshof in het arrest van 15 juni 2021 al heeft overwogen moet dit transparantievereiste ruim worden uitgelegd, en impliceert het dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument bij het sluiten van de overeenkomst in staat moet worden gesteld om de concrete werking van het beding te begrijpen, en op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen van het beding voor zijn financiële verplichtingen te beoordelen, wat betekent dat de voornaamste gegevens die voor de beoordeling van die financiële verplichtingen nodig zijn, gemakkelijk toegankelijk moeten zijn.
12. Geoordeeld wordt dat artikel 1 van de overeenkomst, bezien in samenhang met artikel 3 van de algemene voorwaarden, niet voldoet aan het transparantievereiste en oneerlijk is. Een gemiddelde consument is op basis van het beding niet in staat om de concrete werking ervan te begrijpen, laat staan dat hij de economische gevolgen ervan voor zijn financiële verplichtingen kan beoordelen. Zoals hiervoor is overwogen bevat het alleen de hoogte van de rente op het moment van het sluiten van de overeenkomst. In het beding blijft ongewis wat de rentebetalingsverplichting van de kredietnemer zal worden na dat moment. Het vermeldt alleen dat de rente van dag tot dag wordt berekend. Artikel 3 van de algemene voorwaarden voegt daaraan toe dat de rente door de kredietgever kan worden gewijzigd – zonder dat wordt vermeld welke criteria daarbij worden toegepast – en dat de kredietnemer van iedere wijziging schriftelijk op de hoogte wordt gesteld. InterBank kan de hoogte van de rente derhalve naar eigen goeddunken dagelijks aanpassen, zonder dat daarbij de verplichting geldt om wijzigingen expliciet en met redenen omkleed aan de consument door te geven. De consument moet eventuele wijzigingen maar zien op het overzicht dat kennelijk wordt verstrekt. Weliswaar is in artikel 3 van de algemene voorwaarden bedongen dat de krachtens de wet gestelde maxima in acht zijn genomen, maar dat maakt dit rentewijzigingsbeding nog niet eerlijk, temeer nu in het beding zelf niet staat dat de consument de kredietovereenkomst kan beëindigen ingeval van wijziging van de rente. InterBank is zonder enige beperking bevoegd om de rentevoet per dag te wijzigen en daardoor haar financiële positie ten opzichte van de consument aanzienlijk te verbeteren. Er lijkt bovendien niets te zijn geregeld over de procedure voor het wijzigen van de rentevoet.
13. Op grond van het voorgaande en in lijn met het arrest van het gerechtshof moeten het rentebeding in artikel 1 van de kredietovereenkomst en het rentewijzigingsbeding in artikel 3 van de algemene voorwaarden worden vernietigd. Deze artikelen kunnen niet dienen als grondslag voor betaling van rente. Hun inhoud kan niet worden herzien. De vernietiging noopt niet tot algehele vernietiging van de kredietovereenkomst, maar heeft tot gevolg dat InterBank geen recht heeft op rente.
14. InterBank wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast. Zij heeft verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, maar aan dit verzoek wordt voorbijgegaan. De veroordeling tot betaling van de proces- en nakosten betreft een relatief gering geldbedrag, waardoor het door InterBank gestelde restitutierisico minder zwaar weegt dan het belang van [eiser 1] om dit vonnis zonder vertraging ten uitvoer te kunnen leggen.

BESLISSING

De kantonrechter:
vernietigt de bedingen in artikel 1 van de kredietovereenkomst en artikel 3 van de algemene voorwaarden bij de kredietovereenkomst;
veroordeelt InterBank in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op:
exploot € 119,21
salaris € 374,00
griffierecht € 126,00
-----------------
totaal € 619,21
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt InterBank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door M. van Walraven, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.