ECLI:NL:RBAMS:2022:2086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
AMS 21/736
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie na hersenstaminfarct

Op 20 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de WIA-uitkering van eiser, die na een hersenstaminfarct arbeidsongeschikt is verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.J. Meijer, had beroep ingesteld tegen twee besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het eerste besluit, genomen op 3 november 2020, kende eiser een voorschot op zijn WIA-uitkering toe, terwijl het tweede besluit, genomen op 4 januari 2021, een loongerelateerde WIA-uitkering toekende op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 48,51%. Na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 60,79%.

Tijdens de zitting op 14 maart 2022 trok eiser zijn beroep tegen het eerste besluit in, waardoor de rechtbank in die zaak geen uitspraak deed. De rechtbank richtte zich vervolgens op het tweede besluit, waarbij eiser stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de behandelend revalidatiearts, die eiser gedurende drie jaar had behandeld, van doorslaggevend belang was. Deze arts had aangegeven dat eiser een fors verlaagde mentale belastbaarheid had en dat arbeid niet mogelijk leek.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de ernstige medische toestand van eiser niet leidde tot meer beperkingen in arbeid. De rechtbank vernietigde het tweede besluit van het Uwv en droeg hen op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/736 en AMS 21/3183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2022 in de zaken tussen

[eiser] , te Soest, eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Meijer),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. J. Lam).
Als derde-partij heeft aan de zaak
AMS 21/3183tevens de voormalig werkgever van eiser deelgenomen:
[derde partij], gevestigd in Lelystad.
Partijen worden hierna [eiser] , het Uwv en werkgever genoemd.

Procesverloop

AMS 21/736
Met een besluit van 3 november 2020 heeft het Uwv aan [eiser] met ingang van
29 oktober 2020 een voorschot op zijn WIA [1] -uitkering toegekend ter hoogte van € 682,73 per maand.
Met een besluit van 17 december 2020 (het eerste bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het eerste bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
AMS 21/3183
Met een besluit van 4 januari 2021 heeft het Uwv aan [eiser] met ingang van 29 oktober 2020 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 48,51%.
Met een besluit van 30 april 2021 (het tweede bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard, en het arbeidsongeschiktheidspercentage voor de loongerelateerde WIA-uitkering gewijzigd naar 60,79%.
[eiser] heeft tegen het tweede bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In beide zaken
De zaken zijn gevoegd behandeld op de zitting van 14 maart 2022. [eiser] was aanwezig met zijn gemachtigde. Het Uwv was verhinderd aanwezig te zijn om organisatorische redenen.

Overwegingen

AMS 21/736
1. Het eerste bestreden besluit gaat over het voorschot op WIA-uitkering, terwijl het tweede bestreden besluit gaat over het definitieve recht op WIA-uitkering. De gemachtigde van [eiser] heeft op de zitting gezegd dat [eiser] het beroep tegen het eerste bestreden besluit intrekt. De rechtbank zal daarom in de zaak AMS 21/736 geen uitspraak doen.
AMS 21/3183
2. Met een brief van 2 augustus 2021 heeft de werkgever van [eiser] laten weten dat hij een kopie van de uitspraak wil ontvangen. [eiser] heeft op de zitting met zijn gemachtigde toestemming gegeven om medische gegevens in de uitspraak te noemen.
De aanleiding voor de procedure
3. [eiser] was werkzaam als salesmanager. Op 22 oktober 2018 viel hij uit wegens een hersenstaminfarct.
4. In het kader van een WIA-beoordeling per einde wachttijd heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uit laten voeren. Daaruit bleek dat [eiser] voor 48,51% arbeidsongeschikt kan worden geacht. Het Uwv heeft daarop een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend per 29 oktober 2020.
5. In bezwaar heeft het Uwv opnieuw een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uit laten voeren. Daaruit bleek dat [eiser] voor 60,79% arbeidsongeschikt kan worden geacht. De toegekende uitkering bleef hiermee ongewijzigd.
6. [eiser] is het niet eens met het Uwv, hij vindt dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Ter onderbouwing heeft [eiser] een nadere toelichting van de behandelend revalidatiearts overgelegd, met datum 6 juli 2021.
Het oordeel van de rechtbank
7. Uit de informatie van de revalidatiearts blijkt, kort gezegd, dat bij [eiser] sprake is van een fors verlaagde mentale belastbaarheid. [eiser] slaapt veel en kan zich 30 minuten concentreren, bijvoorbeeld op een gesprek. Gelet op de verstreken termijn sinds het hersenletsel verwacht deze arts geen verandering in het functioneren meer. De revalidatiearts schrijft verder dat arbeid bij deze klachten haar niet mogelijk lijkt.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 29 april 2021 en 16 augustus 2021 gemotiveerd van welke beperkingen volgens hem sprake is. Hij betrekt daarbij ook de informatie van de behandelend revalidatiearts en de richtlijn “Niet-aangeboren hersenletsel en arbeidsparticipatie”. Volgens deze verzekeringsarts worden belastende situaties voorkomen met de in de functionele mogelijkhedenlijst aangenomen beperkingen. [eiser] is onder andere aangewezen op werk waarbij hij niet frequent veel moet praten en waarbij geen actieve gespreksdeelname in vergaderingen of intensieve gesprekken met meer dan twee personen vereist is. Verder deelt deze verzekeringsarts de mening van de revalidatiearts dat verbetering van de belastbaarheid in arbeid niet kan worden verwacht.
9. Het uitgangspunt is dat het Uwv zijn beslissingen op de rapporten van verzekeringsartsen mag baseren. Deze rapporten moeten wel aan bepaalde eisen voldoen: ze moeten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, er mogen geen tegenstrijdigheden in staan en de conclusie moet logisch te volgen zijn. De rechtbank vindt dat de informatie van de behandelend revalidatiearts voldoende aanleiding geeft om eiser te volgen in zijn beroep. De rechtbank acht de informatie van de behandelend revalidatiearts van bijzonder en doorslaggevend belang voor de inschatting van de belastbaarheid omdat zij [eiser] de afgelopen drie jaar regelmatig heeft gezien en behandeld na het hersenstaminfarct. Daarnaast is zij als revalidatiearts gespecialiseerd in de belastbaarheid van haar patiënten.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de behandelend revalidatiearts weliswaar in zijn rapporten van 29 april 2021 en 16 augustus 2021 genoemd, maar de rechtbank vindt de motivering op dit punt niet overtuigend. Uit het rapport wordt namelijk niet duidelijk waarom het ernstige medische toestandsbeeld dat door de revalidatiearts wordt geschetst en
waarbij het verrichten van arbeid niet mogelijk lijkt, zich niet laat vertalen tot meer beperkingen in arbeid. Dit geldt met name ten aanzien van persoonlijk functioneren en werktijden. De revalidatiearts schrijft bijvoorbeeld dat concentreren ongeveer 30 minuten mogelijk is en dat het verdelen van aandacht een negatief effect op de prestatie heeft, maar de verzekeringsarts heeft geen beperkingen aangenomen ten aanzien van het vasthouden of verdelen van de aandacht. De waarneming van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser gedurende de hoorzitting in bezwaar zijn aandacht er wel bij kon houden is niet redengevend. Immers de bezwaar verzekeringsarts heeft niet de relevante onderzoeksvraag gesteld hoe het met eiser is vergaan na afloop van deze inspanning. De revalidatiearts schrijft verder bijvoorbeeld dat in gesprekken zeker de helft van de informatie langs [eiser] heen gaat, maar de verzekeringsarts heeft daarvoor slechts beperkingen aangenomen ten aanzien van “werk waarbij de communicatie heel belangrijk is”, “werk waarbij hij frequent veel moet praten” en “actieve gespreksdeelname in vergaderingen/intensieve gesprekken met meer dan twee personen”.
11. Het bovenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering en in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van [eiser] met zaaknummer AMS 21/3183 is gegrond en het tweede bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien omdat het Uwv mogelijk een nieuw verzekeringsgeneeskundig zal moeten verrichten. Het Uwv zal een nieuw besluit op het bezwaar van [eiser] moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal hiervoor een termijn stellen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv het door [eiser] betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

AMS 21/3183
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het tweede bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 49,- aan [eiser] te vergoeden.
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.