ECLI:NL:RBAMS:2022:2089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
AMS 19/6482
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen beslissing tot verstrekking van politiegegevens aan Duitse autoriteiten

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Amsterdam, beroep ingesteld tegen een beslissing van de Korpschef van politie, verweerder, die op onbekende datum is genomen. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. Eiser had eerder een verzoek ingediend op grond van de Wet Politiegegevens (Wpg) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om informatie te verkrijgen over gegevens die verweerder met de Duitse politie heeft uitgewisseld. Eiser heeft gedeeltelijke inzage gekregen in een e-mail van 29 mei 2018, maar is van mening dat het besluit om deze gegevens te verstrekken onrechtmatig is, omdat hij niet op de hoogte is van de wettelijke grondslag en de motivering van het besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijk besluit is genomen tot verstrekking van informatie aan de Duitse politie, en dat de beslissing om de e-mail te verzenden geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een intredend rechtsgevolg, en dat er dus geen beroep kan worden ingesteld. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum op 13 april 2022, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6482

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. C.J. Forder),
en

de Korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Filali).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen een beslissing van verweerder van onbekende datum.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022.
Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting is de zaak gevoegd behandeld met AMS 19/6327. De rechtbank heeft de zaken voor het doen van de uitspraak om proceseconomische redenen weer gesplitst.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser heeft bij het indienen van het beroepschrift verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank acht dit verzoek voldoende onderbouwd. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt dan ook toegewezen.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiser heeft op 3 september 2019 een verzoek ingediend op grond van de Wet Politiegegevens (Wpg) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) waarin hij verweerder verzoekt een aantal vragen te beantwoorden over gegevens die verweerder met de Duitse politie heeft uitgewisseld. Naar aanleiding van het verzoek heeft eiser gedeeltelijke inzage verkregen in een e-mail die door verweerder op 29 mei 2018 (onder meer) naar de Duitse politie is verstuurd. Eiser heeft vervolgens op 27 november 2019 beroep ingesteld tegen een beslissing van onbekende datum, genomen door verweerder ergens voorafgaand of op 26 mei 2018.
Standpunt van eiser
3. Eiser komt op tegen het feit dat verweerder heeft besloten om gegevens over eiser aan de Duitse politie te verstrekken. Omdat het besluit niet aan hem is bekend gemaakt, is eiser vooralsnog niet bekend met de wettelijke grondslag van het besluit en evenmin met de onderbouwing daarvan. Eiser stelt zich op het standpunt dat het besluit van onbekende datum onrechtmatig is vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering en dus in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Beoordeling door de rechtbank
4. Niet in geschil is dat het dossier geen daadwerkelijk besluit tot verstrekking van informatie aan de Duitse politie bevat. Evenmin is in geschil dat verweerder in een e-mail van 29 mei 2018 informatie over eiser heeft gedeeld met (onder andere) de Duitse politie. Het gaat in deze zaak niet om de inhoud van die e-mail en ook niet over de vraag of de in die e-mail verstrekte informatie rechtmatig is verstrekt. Eiser heeft zich in deze beroepszaak puur gekeerd tegen de beslissing van verweerder om die e-mail met informatie te gaan verzenden.
5. De rechtbank ziet zich in deze zaak allereerst gesteld voor de vraag of deze beslissing van verweerder moet worden aangemerkt als een besluit waartegen volgens de wet beroep open staat.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 29 van de Wpg slechts een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 25 of 28 van de Wpg een besluit in de zin van de Awb is. Hieruit volgt volgens verweerder dat andere beslissingen die zijn genomen op grond van de Wpg in beginsel geen appellabele besluiten zijn. Dit betekent dat een beslissing om politiegegevens ter beschikking te stellen op grond van artikel 15a van de Wpg, zoals in deze zaak is gebeurd, geen besluit is in de zin van de Awb. Er is dan ook geen sprake van een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld zoals bedoeld in artikel 6:5 van de Awb, aldus verweerder.
7. Eiser heeft aangevoerd dat de vraag of het hier een appellabel besluit betreft, moet worden beantwoord aan de hand van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ter zitting heeft eiser nader gemotiveerd dat er strikt genomen misschien geen appellabel besluit in de zin van de Awb ligt, maar dat naar het grotere geheel moet worden gekeken, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met Europeesrechtelijke jurisprudentie. Eiser heeft daarbij verwezen naar het ambtenarenrecht, waarbij een feitelijke handeling van een bestuursorgaan ook als appellabel besluit kan worden aangemerkt. Tot slot heeft eiser benadrukt dat deze zaak een bestuursrechtelijke aangelegenheid betreft en dat die niet als enige zaak van eiser door een civiele rechter moet worden beoordeeld.
8. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het enkele feit dat het grootste deel van eisers zaken door de bestuursrechter worden afgedaan, geen reden is om ook deze zaak bestuursrechtelijk af te doen. Immers moet daarvoor wel sprake zijn van een besluit waartegen beroep open staat in de zin van de Awb. De rechtbank volgt eiser wel in zijn standpunt dat in de eerste plaats gekeken moet worden naar de Awb en dus niet naar de Wpg, zoals verweerder stelt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is hier van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb geen sprake. Vast staat dat er geen schriftelijk besluit ligt waarin wordt besloten tot het verstrekken van informatie. De beslissing tot het verstrekken van informatie is als het ware een voornemen, waarop het daadwerkelijke verzenden van de e-mail is gevolgd. Het verzenden van die e-mail is vervolgens de bestuursrechtelijke handeling waardoor er een rechtsgevolg is ingetreden. Immers zijn er met die verzending gegevens over eiser aan derden toegezonden. Het enkele voornemen om die gegevens te delen, dus de beslissing waar het hier om gaat, brengt dat rechtsgevolg echter niet mee. Nu er geen sprake is van een intredend rechtsgevolg, is er dus ook geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank ziet daarbij geen aanknopingspunten in het Europese recht om tot een ander oordeel te komen.
10. Nu de beslissing om een e-mail naar de Duitse politie te sturen geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is, kan hiertegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb geen beroep worden ingesteld.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.