Overwegingen
1. Eiser heeft bij het indienen van het beroepschrift in de zaak AMS 19/6482 verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht zag ook op deze zaak. Het verzoek is door de rechtbank in de zaak
AMS 19/6482 toegewezen.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiser heeft op 3 september 2019 een verzoek ingediend op grond van de Wpg en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) waarin hij verweerder verzoekt een aantal vragen te beantwoorden over gegevens die verweerder met de Duitse politie heeft uitgewisseld. Eiser heeft de volgende vragen gesteld in zijn verzoek:
1. Op welke momenten heeft de Nederlandse politie contact gehad met de Duitse politie
over mij? Om welke onderdelen van de Duitse politie gaat het?
2. Welke informatie/gegevens is/zijn uitgewisseld? Zowel mondeling, als schriftelijk of
anders? Graag specificeren per contactmoment.
3. Is/zijn er ook informatie/gegevens uitgewisseld met andere instanties in Duitsland?
4. Welke waarborgen zijn er getroffen om mijn rechten te waarborgen?
5. Wat is het doel (geweest) van de informatie/gegevensuitwisseling?
6. Is jullie bekend of de Duitse overheid maatregelen naar mij heeft genomen?
7. Is/zijn er ook informatie/gegevens uitgewisseld met andere landen? Indien wel, graag
bovenstaande vragen per land beantwoorden.
8. Is/zijn er ook informatie/gegevens uitgewisseld met internationale organisaties (inclusief EU)? Indien wel, graag bovenstaande vragen per internationale organisatie beantwoorden.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek van eiser opgemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 25 van de Wpg. Verweerder heeft verder antwoord gegeven op de vragen van eiser. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 25 Wpg tevens gedeeltelijke inzage toegekend in een e-mail van 29 mei 2018. De inzage is door verweerder voor het overige deel afgewezen op grond van artikel 27, lid 1, sub b en sub c van de Wpg ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen en ter bescherming van de openbare veiligheid. Verweerder heeft verder toegelicht dat indien volledige inzage zou worden geboden, eiser bekend zou worden met opsporingsmethoden die verweerder hanteert bij de opsporing van en het onderzoek naar strafbare feiten. Bovendien brengt dit het risico met zich mee dat indien eiser kennis heeft van deze opsporingsmethoden, verweerder deze niet meer optimaal kan benutten en daardoor niet meer over de benodigde informatie zal beschikken waardoor de openbare veiligheid in het geding kan komen.
4. Eiser voert in de eerste plaats aan dat verweerder een verkeerde toepassing heeft gegeven aan de weigeringsgrond ex artikel 27 lid 1 sub b en c van de Wpg, omdat een feitelijke onderbouwing ontbreekt. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij ingevolge artikel 8 van het EVRM recht heeft op een afschrift van de volledige e-mail van 29 mei 2018 inclusief alle bijlagen die verweerder heeft verstuurd naar Europol, de Bundeskriminalamt en de Duitse politie. Eiser benoemt dat hij politiek activist is en dat dit reden kan zijn van een verhoogd niveau van bescherming. Hierbij noemt eiser de uitspraak van het Europees hof voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden in de zaak Catt. T. V.K. van 24 januari 2019. Ook voert eiser aan dat zijn verzoek onder de AVG dient te worden beoordeeld en niet de Wpg. Tot slot vindt eiser dat hij het recht heeft om ongelakte afschriften te ontvangen van de e-mail van 29 mei 2018 op grond van artikel 15 lid 3 AVG in samenhang met artikel 8 lid 2 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5. Op 24 mei 2016 is de AVG in werking getreden. Sinds 25 mei 2018 is de AVG van toepassing en is de Wet bescherming persoonsgegevens ingetrokken. In artikel 2, lid 2, onder d, van de AVG is bepaald dat deze verordening niet van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens ‘door de bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid’. Blijkens overweging 19 van de considerans van de verordening is deze uitzondering ingegeven door de omstandigheid dat de verwerking van persoonsgegevens voor dergelijke doeleinden door de bevoegde autoriteiten valt onder een specifiekere handeling van de Unie, te weten Richtlijn (EU) 2016/680 (hierna: de richtlijn), die is vastgesteld op dezelfde dag als de AVG.
6. Volgens artikel 2, lid 1, van de richtlijn is deze van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid. In de Wpg is uitvoering gegeven aan de richtlijn.
7. In artikel 1 van de Wpg staat: ‘In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;
b. politietaak: de taken, bedoeld in de artikelen 3, 4, eerste lid, van de Politiewet 2012;
8. In artikel 3 van de Politiewet 2012 staat: ‘De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.’
9. In artikel 15a, tweede lid, van de Wpg is het ter beschikking stellen van politiegegevens aan de Bundeskriminalamt, de Duitse politie en Europol geregeld.
Beoordeling door de rechtbank
10. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat kort voor de zitting is gebleken dat de informatie over eiser niet alleen is verzonden naar Europol, de Bundeskriminalamt en de Duitse politie, maar ook naar Interpol. Dit staat niet vermeld in het bestreden besluit. Verweerder heeft ter zitting niet weersproken dat er informatie over eiser is gedeeld met Interpol. De rechtbank is alleen al daarom van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende blijk heeft gegeven dat zorgvuldig onderzoek is verricht. Het bestreden besluit bevat een motiveringsgebrek en verweerder dient eerst nader onderzoek te verrichten naar welke gegevens van eiser precies bij welke instanties zijn terecht gekomen. De rechtbank doet daarom, zoals ook ter zitting besproken, op grond van artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een tussenuitspraak. Ten behoeve van de verdere afhandeling van de zaak zal de rechtbank hieronder – zoveel op dit moment mogelijk – ingaan op de door eiser aangevoerde punten.
11. Kern van het geschil is of het verzoek van eiser op grond van de Wpg of de AVG beoordeeld dient te worden. Eiser betoogt dat de AVG van toepassing is omdat de reden van het delen van de informatie te ver verwijderd is van de handhaving van de rechtsorde en daarom niet onder de Wpg valt. De politietaak waar verweerder naar verwijst, is volgens eiser in dit geval namelijk niet aan de orde omdat eisers verblijf in Duitsland medisch van aard was. Hierbij heeft eiser verwezen naar artikel 2 van de AVG en naar de memorie van toelichting bij de wet van 17 oktober 2018.
12. Volgens verweerder is de richtlijn (en dus de Wpg) van toepassing en niet de AVG omdat de gegevens van eiser in het kader van de uitvoering van een politietaak zijn verwerkt. Eiser zat in de integraal persoonsgericht aanpak-radicalisering (hierna: de radicaliseringsaanpak) en in het kader daarvan is hem in Duitsland, waar eiser toen woonde, persoonlijke zorg geboden. Omdat de bijstandsuitkering van eiser was beëindigd, kon volgens verweerder sprake zijn van een mogelijke trigger voor eiser waardoor hij mogelijk ontregeld kon raken. Bij een persoon die in de radicaliseringsaanpak zit en waarbij sprake is van persoonlijke zorg, is het volgens verweerder van belang dat de politie in het land waar die persoon verblijft (in dit geval Duitsland) achtergrondkennis over die persoon heeft en bekend is met de mogelijke risico’s die de aanwezigheid van die persoon met zich meebrengen. Vandaar dat verweerder de Duitse politie over eiser heeft bericht.
13. In rechtsoverwegingen 69-72 van het arrest van het Hof van Justitie van 22 juni 2021, is uiteengezet dat twee stappen moeten worden doorlopen om vast te stellen of een verwerking binnen de werkingssfeer van de AVG of de richtlijn valt. Voor de toepasselijkheid van de richtlijn (en dus ook de Wpg) gelden de volgende cumulatieve voorwaarden: (1) de verwerking gebeurt door de bevoegde autoriteit en (2) de bevoegde autoriteit verwerkt de persoonsgegevens met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid. Bevoegde autoriteit is (a) iedere overheidsinstantie die bevoegd is voor de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid, of (b) ieder ander orgaan dat of iedere andere entiteit die krachtens het recht van de lidstaten gemachtigd is openbaar gezag en openbare bevoegdheden uit te oefenen met het oog op de onder a genoemde doelen (artikel 3, lid 7, van de richtlijn).
14. Niet in geschil is dat verweerder, gelet op artikel 3 van de Politiewet 2012, bevoegd is om openbaar gezag en openbare bevoegdheden uit te oefenen met het oog op de onder (a) genoemde doelen. Daarmee is voldaan aan de hiervoor onder (1) genoemde voorwaarde voor toepasselijkheid van de richtlijn, en dus de Wpg.
15. De volgende vraag is dan of ook aan de tweede stap is voldaan, te weten of de persoonsgegevens zijn verwerkt met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid.
Niet in geschil is dat er op het moment van de verwerking van de persoonsgegevens geen sprake was van een strafbaar feit of een tenuitvoerlegging van een straf. Tevens heeft verweerder aangegeven dat de reden voor het verstrekken van de gegevens aan de Duitse politie evenmin was gelegen in het handhaven van de openbare orde. De vraag is dus of er sprake was van een andere situatie die de politietaak behelst op het moment van het verwerken van de persoonsgegevens van eiser op grond waarvan de Wpg van toepassing is op deze verwerking.
16. De rechtbank geeft in deze tussenuitspraak als voorlopig oordeel dat dat hier het geval was en overweegt daarover als volgt. Vaststaat dat eiser onderdeel uitmaakte van een radicaliseringsaanpak en onder persoonlijke behandeling stond. Bovendien was de bijstandsuitkering van eiser in die periode ingetrokken. De rechtbank acht het dan ook niet onaannemelijk dat dit een zeer stressvolle periode voor eiser is geweest, waarbij het niet ondenkbaar is dat er inderdaad sprake zou kunnen zijn van een ‘trigger’ die eiser zou kunnen ontregelen. In dat licht bezien, acht de rechtbank aannemelijk dat de persoonsgegevens van eiser aan de Duitse politie zijn verstrekt met het oog op de voorkoming van eventuele strafbare feiten, waarbij moet worden opgemerkt dat uit overweging 12 van de richtlijn expliciet blijkt dat het daarbij ook gaat om politieactiviteiten waarbij vooraf niet bekend is of een voorval al dan niet een strafbaar feit is. Dat eiser naar eigen zeggen puur wegens privéomstandigheden in Duitsland verbleef en er geen aanwijzingen waren dat hij deel zou (gaan) nemen aan demonstraties, doet aan dat oordeel niet af. Daarbij wijst de rechtbank tevens op de brede algemene hulptaak die de politie toekomt, op grond waarvan de politie hulp dient te verstrekken aan eenieder die dat nodig heeft.
17. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dus – in ieder geval voorlopig – tot het oordeel dat verweerder de persoonsgegevens heeft verwerkt met het oog op de voorkoming van strafbare feiten en dat daarmee ook is voldaan aan de onder 13 genoemde tweede voorwaarde. Daarmee valt de e-mail van verweerder onder het bereik van de richtlijn. Dat betekent naar het voorlopig oordeel van de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval de Wpg, waarin in zoverre op correcte wijze uitvoering is gegeven aan de richtlijn, van toepassing is. De overige beroepsgronden van eiser komen aan bod in de einduitspraak.
18. Omdat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd, is het beroep om die reden gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
19. Zoals hiervoor is overwogen onder 10 bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder eerst voldoende inzicht verkrijgen in de documenten die aanwezig zijn bij verweerder en andere entiteiten die onder het verzoek van eiser vallen. Daarbij dient verweerder tevens nader onderzoek te doen naar welke gegevens van eiser precies op welke plek zijn terecht gekomen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak.
20. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. De rechtbank zal hierna bezien hoe de zaak verder zal worden afgedaan.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.