ECLI:NL:RBAMS:2022:2099

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
20/6884
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig productiemedewerker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser had per 24 december 2019 een uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze op basis van een rapport van de verzekeringsarts, die concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren ten opzichte van eerdere beoordelingen. Eiser had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser voerde aan dat zijn klachten waren toegenomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt moest worden verklaard. De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden had vastgesteld dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen en dat eiser daarom geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank concludeerde dat de rapportages van de verzekeringsarts zorgvuldig waren en dat de bevindingen logisch waren onderbouwd. Eiser had geen overtuigende medische gegevens overgelegd die de conclusie van het UWV konden weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. E. Wolter),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Procesverloop

Met het besluit van 1 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 24 december 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Met het besluit van 11 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 maart 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de zoon van eiser, [naam] , was aanwezig.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40,15 uur per week. Vanaf augustus 2008 heeft eiser schouderklachten rechts als gevolg van peesletsel van de rechter schouder. In september 2012 meldde eiser zich vanuit de Werkloosheidswet ziek wegens schouderklachten en stemmingsproblematiek. Per 2 september 2014 werd eiser door de verzekeringsarts voor 37,38% arbeidsongeschikt geacht. Op grond daarvan is eiser met ingang van 2 september 2014 een WIA-uitkering verstrekt. Na bezwaar, beroep en hoger beroep werd eiser alsnog minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht, namelijk 32,42%. De beperkingen die aan dit ongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 december 2014. Eisers WIA-uitkering is per 17 februari 2015 beëindigd. In januari 2018 meldde eiser zich wederom ziek, wegens toegenomen pijnklachten aan het hoofd, nek, rechterschouder en arm. Omdat de klachten volgens de verzekeringsarts niet goed objectiveerbaar waren werd eiser geen WIA-uitkering toegekend. Op 24 december 2019 heeft eiser gemeld dat zijn klachten toegenomen waren. Naar aanleiding hiervan vond op 24 februari 2020 een verzekeringsgeneeskundige beoordeling herleving WIA plaats.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder geweigerd om aan eiser per 24 december 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zijn mogelijkheden om te werken niet minder zijn geworden. Aan het primaire besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts van 20 april 2020 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 oktober 2020 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen evidente aanwijzingen voor wezenlijke verslechtering van de medische situatie en is daardoor geen sprake van toegenomen beperkingen. Er zijn dus geen nieuwe medische feiten of gegevens naar voren gekomen waaruit zou kunnen blijken dat de primaire verzekeringsarts tot een kennelijk onjuist oordeel is gekomen. Dit betekent dat eiser volgens verweerder nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom vanaf 24 december 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Standpunt van eiser
4. Eiser voert primair aan dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden verklaard vanaf 24 december 2019. Eiser heeft klachten aan de rechter schouder en door indirecte overbelasting ook aan de linker schouder. Als gevolg van slaapapneu heeft eiser een slechte nachtrust. Hierdoor is hij overdag vaak oververmoeid. Ook heeft eiser stemmingswisselingen, waardoor hij beperkt is ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Subsidiair voert eiser aan dat, in het geval hij niet volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard, een urenbeperking aangenomen moet worden. Eiser acht zich tot maximaal 8 uur per week belastbaar voor passende werkzaamheden.
Ter onderbouwing heeft eiser een arbeids-medisch belastbaarheidsonderzoek van [bedrijf] overgelegd. In dit onderzoek is een FML opgesteld waarin eiser fors beperkter geacht wordt dan door de verzekeringsartsen van verweerder. Op de zitting heeft de zoon van eiser naar voren gebracht dat in zijn optiek het lichamelijk onderzoek dat de arts van [bedrijf] heeft verricht inhoudelijk niet veel verschilde van het onderzoek dat door de primaire verzekeringsarts is uitgevoerd. Ook is door de arts van [bedrijf] wel psychisch onderzoek gedaan. De arts van [bedrijf] en de verzekeringsarts van verweerder hebben volgens eiser en zijn zoon namelijk dezelfde vragen gesteld.
Het oordeel van de rechtbank
5. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of verweerder op goede gronden heeft bepaald dat geen sprake is van een toename van de medische beperkingen en eiser daarom per datum in geding geen recht heeft op een WIA-uitkering.
6. In de WIA is een bepaling opgenomen dat het recht op uitkering kan herleven als de verzekerde binnen vijf jaar na de eerdere beëindiging van de uitkering weer minimaal 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn. [1] Hieraan zijn twee voorwaarden verbonden: er moet sprake zijn van een toename van de medische beperkingen en de arbeidsongeschiktheid moet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak op grond waarvan hij of zij eerder recht op een WIA-uitkering had. Dit wordt ook wel een ‘Amber-beoordeling’ genoemd.
7. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: ze moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten er logisch uit voortvloeien. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische rapportages voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
8. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, informatie van derden betrokken bij het onderzoek en eiser op het spreekuur gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, eiser telefonisch gesproken op de hoorzitting en informatie van derden bij de beoordeling betrokken, te weten het medicatieoverzicht en afspraakoverzicht van het [ziekenhuis] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder de in beroep door eiser overlegde medische stukken en de eerder door eiser overlegde medische stukken bestudeerd en in zijn rapportages betrokken. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar gemotiveerd dat eiser benutbare mogelijkheden heeft. Dat eiser volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden volgt de rechtbank daarom niet. Eiser heeft geen gronden of stukken aangedragen die aanleiding geven tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ingegaan op de klachten over stemmingswisselingen van eiser in zijn rapportage van 10 maart 2022. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn in de medische stukken geen opvallende tekortkomingen geconstateerd in de cognitieve functies van eiser. Wat betreft de schouderklachten van eiser zijn in de FML die op 8 december 2014 is vastgesteld verschillende beperkingen opgenomen. Eiser ervaart inmiddels toegenomen klachten aan zijn schouders. Voor deze toename heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter geen medisch objectiveerbare oorzaak aangetroffen. Daarbij heeft zij zowel de uitslagen van medisch onderzoek in Turkije betrokken als recente informatie van de behandelend medici in Nederland. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep concluderen op basis van die stukken en het onderzoek van de primaire verzekeringsarts dat eiser wel meer klachten heeft, maar niet meer bewegingsbeperkingen in zijn schouder. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschrijft onder meer dat bij het onderzoek in Turkije ontstekingen in de rechterschouder zijn gevonden. Deze zijn echter niet meer gevonden bij nader onderzoek in Nederland. De klachten van eiser zijn geduid als passend bij degeneratie van de schouderpees rechts en overbelasting links, waarvoor fysiotherapie en pijnstillers geadviseerd werden. Het medisch onderzoek van de orthopedisch chirurg van 13 april 2020 laat volgens de verzekeringsarts geen wezenlijke veranderingen zien van de beweeglijkheid van de rechterschouder. Verder wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat geen intensieve behandeling is ingezet ten tijde van de door eiser gestelde toename van de klachten. Ook wijst de medicatie van eiser volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op verslechtering van de pijnklachten.
11. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bevindingen in de onderliggende medische rappportages inzichtelijk en navolgbaar. Dat, zoals de zoon van eiser op de zitting naar voren heeft gebracht, in de brief van 13 april 2020 melding wordt gemaakt van forse tendinopathie maakt dat niet anders. Deze brief, zowel als het Turkse onderzoek waarbij de tendinopathie is vastgesteld, is kenbaar bij het onderzoek van de verzekeringsarts in bezwaar en beroep betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hier aan de hand van zijn eigen onderzoek een medische interpretatie aan gegeven. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat die interpretatie niet klopt.
12. Op het door eiser overgelegde arbeids-medische belastbaarheidsonderzoek van [bedrijf] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd in haar rapportages van 11 januari 2022 en 10 maart 2022. Met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de rechtbank van oordeel dat de beperkingen die [bedrijf] heeft vastgesteld, waaronder een forse urenbeperking, niet maatgevend zijn voor de mate van arbeidsgeschiktheid die verweerder moet vaststellen. Een medische onderbouwing van de conclusies van [bedrijf] ontbreekt, terwijl de verzekeringsarts in bezwaar en beroep zijn oordeel wel inzichtelijk, van een medische onderbouwing heeft voorzien. Dat betekent dat uit het rapport van [bedrijf] niet kan worden geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep verkeerde conclusies heeft getrokken.
13. Over de door eiser ervaren slaapapneu klachten zijn geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zijn medische situatie is verslechterd na 15 september 2015. Bij brief van 15 september 2015 is medisch vastgesteld dat sprake is van een lichte slaapapneu bij eiser. Deze bevindingen en de beperkingen die daaruit voortvloeien zijn destijds al verdisconteerd in de FML van 8 december 2014. Ook hierover heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en navolgbaar gerapporteerd.
14. De rechtbank stelt met de verzekeringsarts bezwaar en beroep vast dat een discrepantie bestaat tussen de klachten zoals eiser die zelf ervaart en zoals die door zijn zoon worden waargenomen enerzijds en anderzijds de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat maakt echter niet dat het bestreden besluit op een onvoldoende medische grondslag berust. Gelet op het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium is niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving van eiser bepalend, maar moet een geobjectiveerde medische beoordeling plaatsvinden.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is dat laatste gebeurd en zijn de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand gekomen. Alle medische gegevens zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is verder ingegaan op wat door eiser in beroep naar voren is gebracht. De rechtbank is verder van oordeel dat de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep consistent is en de conclusies er logisch uit voortvloeien.
16. De rechtbank merkt nog op dat eiser inmiddels meer klachten heeft. De rechtbank moet echter toetsen hoe de klachten waren ten tijde van de datum in geding, 24 december 2019. Omdat de aanvullende klachten die eiser nu heeft niet aanwezig waren op 24 december 2019, kunnen deze niet meegenomen worden in het oordeel van de rechtbank.
Conclusie
17. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat per 24 december 2019 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak en dat eiser vanaf deze datum dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep is daarom ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. van 't Hoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 57 van de Wet WIA.