ECLI:NL:RBAMS:2022:2160

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 430
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen loondoorbetalingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Koolhoven, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. M. van der Feer. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin een loondoorbetalingsverplichting was opgelegd wegens het niet voldoen aan re-integratieverplichtingen. Verweerder verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiseres betwistte deze verklaring en stelde dat zij het primaire besluit pas op 2 oktober 2020 had ontvangen, na navraag bij verweerder. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat het primaire besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar tijdig was ingediend en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd, en verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.518,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Koolhoven),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. M. van der Feer).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een loondoorbetalingsverplichting opgelegd wegens het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen.
Bij besluit van 11 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens eiseres is verschenen [de persoon] , eigenaar.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een videoverbinding aan de zitting heeft deelgenomen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Verweerder heeft met het primaire besluit aan eiseres een loonsanctie opgelegd wegens het niet voldoen aan re-integratieverplichtingen. Eiseres heeft hiertegen op 2 november 2020 bezwaar gemaakt.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontkenning van de ontvangst van het primaire besluit ongeloofwaardig is. Eiseres moet het primaire besluit eerder dan 2 oktober 2020 hebben ontvangen, gelet op de volgende omstandigheden.
  • Eiseres betaalde het loon van de werknemer gewoon door in de maand juli 2020 ondanks dat zij al 104 weken ziek was geweest.
  • De arbodienst bleef de werknemer beoordelen na 104 weken ziekte. Verweerder acht het onaannemelijk dat de bedrijfsarts dit op eigen houtje doet.
  • De bedrijfsarts heeft eiseres via de ‘terugkoppeling spreekuur’ geïnformeerd over de beoordelingen in het derde ziektejaar. De bedrijfsarts verzocht eiseres ook om contact op te nemen.
  • De arbeidsdeskundige van verweerder heeft eiseres ook voorafgaand aan de beslissing per e-mail van 8 juni 2020 geïnformeerd over de onvoldoende re-integratieinspanningen en verzocht om contact.
  • Eiseres kon verwachten dat er rond de einddatum van de wachttijd een beslissing door verweerder zou worden genomen ten aanzien van het recht op een Wia-uitkering en de beoordeling van de re-integratieverplichtingen.
Standpunt eiseres
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar ten onrechte nietontvankelijk is verklaard. Het bezwaar is tijdig ingediend. Zij ontving de beslissing over de loonsanctie op 2 oktober 2020 nadat zij navraag had gedaan bij verweerder. Uit de door verweerder genoemde omstandigheden valt niet af te leiden dat eiseres het besluit wel eerder heeft ontvangen. Eiseres ontkent informatie over de loonsanctie aan de bedrijfsarts te hebben verstrekt, hetgeen door de arbodienst is bevestigd.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.
Beoordeling rechtbank
5. In geschil is uitsluitend de vraag of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Vast staat dat het primaire besluit niet aangetekend is verzonden. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij geen verzendadministratie bijhoudt die voldoet aan de daaraan door de Centrale Raad van Beroep gestelde eisen. Verweerder heeft niet aannemelijk kunnen maken dat het primaire besluit aan eiseres is verzonden en daarmee op de juiste wijze bekend is gemaakt. Eiseres is met de e-mail van 22 september 2020 van de gemachtigde van de werkneemster gericht aan [de persoon] op de hoogte gebracht van de opgelegde loonsanctie. Nadat eiseres naar aanleiding van deze e-mail contact heeft gezocht met verweerder, is op 2 oktober 2020 het primaire besluit aan eiseres toegestuurd. Op dat moment is het primaire besluit aan eiseres bekend gemaakt en is de bezwaartermijn gaan lopen. Het bezwaarschrift dat door verweerder op 4 november 2020 is ontvangen, is dus tijdig ingediend.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 6:7, 6:8 en 7:11, eerste lid, van de Awb.
7. Omdat verweerder op de bezwaren niet inhoudelijk heeft beslist, ziet de rechtbank thans onvoldoende basis om, ook niet na een zogenoemde bestuurlijke lus, tot finale geschilbeslechting te komen. Verweerder zal een nieuw inhoudelijk besluit moeten nemen op het bezwaar.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Koning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.